Normaal is hij niet zo moeilijk maar dit weet hij toch niet luchthartig op te pakken.
Snel ritst Jan de toegang van zijn groenplastic tuinkasje dicht. Het was al weken dicht geweest en hij zou het na nu nog weken dicht kunnen houden. Was hij opgemerkt? Van buiten de tuin waarschijnlijk niet. Het kasje staat dicht op de heg en er moest maar net iemand van boven uit een raam op de achtertuinen staan te kijken om hem te hebben zien schrikken. Wat hij binnen in het kastje zag leek hem ook niet op te merken. Het zijn de hete uren van de dag en er hangt een grote rust over de buurt. Voor zijn tuin en kas gaat dat ook op.
Die nacht, hij kan niet slapen, laat zijn vrouw slapen en staat beneden voor het keukenraam dat uitzicht op de achtertuin biedt. In het kasje gloeit zwak licht en hij ziet een kleine schaduw als in een wajangspel bewegen. Jan wendt zijn blik af. Natuurlijk kan hij het niet blijven negeren maar wat te doen?
Rond tien uur ‘s ochtends gaat hij op het kasje af. Voor de zekerheid heeft hij een schep uit de schuur gepakt. Je weet gewoon niet wat je kunt verwachten!
Wederom ritst hij de toegang tot het kasje open. Het wezen, hij weet er even geen ander woord voor, kijkt hem monter aan en nodigt hem binnen. Hij, want het is een hij, is nog kleiner dan onze held gisteren in de snelheid opgemerkt dacht te hebben. Hij zit op een blad van onkruid waarvan Jan niet weet wat het precies is maar het groeit welig in hun tuin. De kleine baas babbelt er ondertussen lustig op los. Of Jan ‘s ochtends vroeg ook zo naar koffie verlangt? Hoe hij denkt over de katten in de buurt en of Jan verder nog plannen voor de zomervakantie heeft?
Niet groter dan een flesje Flügel is hij denkt Jan en hij onderbreekt het mannetje door zichzelf onhandig voor te stellen; ‘Jan ben ik. Ik bedoel, ik ben Jan.’
‘Dat weet ik toch.’ zegt het manetje, net of Jan met oud nieuws komt. ‘Ik ben jou, dus hoe zou ik niet kunnen weten wie ik ben?’
De grote Jan staat perplex, heft zijn vinger op en denkt over een tegenargument. Wat kleine Jan zegt is echter zo vreemd dat er met goed fatsoen niet tegen te argumenteren valt. Eigenlijk heeft hij geen antwoord, alleen verbazing en dat straalt hij dan ook uit.
Kleine Jan, die nog niet klaar over koffie bleek te zijn, vraagt hem om wat in de keuken te halen. Een borrelglaasje vol is meer dan voldoende. Wel een beetje melk erbij.
Grote Jan besluit van het verzoek gebruik te maken door de tijd die hij nodig heeft om het in te willigen aan nadenken te besteden en hij loopt naar de keuken.
Dit kan helemaal niet! Dit is buiten het voorstelbare. Wat is hier aan de hand? Snel loopt hij naar boven waar zijn vrouw, Aagje, de was opvouwt. Hij vertelt haar de geschiedenis maar zij is niet verbaasd; ‘Kende jij hem niet dan? Mijn Aagje ken ik al heel mijn leven. Ze is er nu even niet maar dat komt omdat ik nu met jou praat.’ Ze is er alleen voor mij en Jan is er alleen voor jou.’.
Jan loopt met een borrelglaasje vol koffie terug naar de tuin. Kleine Jan staat voor het kasje en grote Jan vertelt hem wat hij en Aagje bespraken. Kleine Jan kende Aagje noch kleine Aagje. Kleine Jan bestaat alleen voor grote Jan zoals kleine Aagje voor grote Aagje bestaat.
Ik lees het verhaal over Jan en zijn kabouter en ben blij dat dit soort gekkigheid alleen in ons hoofd kan bestaan, hoewel dat voor velen helaas zo werkelijk is dat er geen realiteit tegenop kan.