Hij wist niet wat hem overkwam. Hij liep met zijn zwarte vuilnisbakkenrasje Boris over een voetpad tussen schoolgebouwen door en voelde ineens een krankzinnige scheut pijn in zijn rechterbovenbeen. Hij zakte door dat been en viel op wat een dunne stok leek te zijn die zich daardoor verder door zijn vlees boorde. Hij schreeuwde het uit en kronkelde over het pad. Een felle, niet afnemende pijn, hij dacht aan een zenuwbaan, dwong hem om te bewegen zoals migraine ook tot bewegingsdrang kan leiden.
‘Help, help, ziekenwagen’ schreeuwde hij uit en hij jammerde in paniek ‘oh God, God, oh God wat een pijn. Maak mij af. Niet meer dit! Verlos mij!’
Het plein van de nabijgelegen school stroomde vol kinderen die zich blijkbaar niet in de lokalen hadden laten houden. Een conciërge rende met een mobiele telefoon op hem af en probeerde met hem te praten terwijl hij 112 belde. Met Frans, de gewonde, viel echter amper te praten en de conciërge kon zelf redelijk goed zien hoe de zaken er voor stonden. Een pijl, zoals je die in Westerns ziet, stak diep in het been. Van achter, zo’n tien centimeter onder de bil.
Kinderen riepen ‘daar, daar is hij!’ en ja, op een meter of tien van waar Frans lag stond een jochie van een jaar of elf met een voor zijn lichaamslengte nogal forse handboog die er heel wat professioneler uitzag dan wat hij zelf op die leeftijd met zijn vader in elkaar knutselde.
De meester van groep zeven vloog op de jongen af en de concierge hield zich verder met Frans bezig die nog steeds over het pad kronkelde. Er was weinig bloedverlies. De wond sloot zich als het ware enigszins om de schacht.
Een week later. Frans lag met flinke koorts in het ziekenhuisbed. Aanvankelijk leek de situatie, hoewel die ernstig genoemd moest worden, niet op die manier dramatisch dat de behandeling naar een situatie moest worden gebracht die drastisch genoemd kon worden. De pijl was verwijderd, er was van alles kapot in zijn bovenbeen dat chirurgen operatief zo goed mogelijk probeerden te herstellen, maar waarschijnlijk door de pijl zelf, was de boel gaan ontsteken en wel zo buiten de perken dat er besloten was het been van Frans te amputeren.
Frans, door koorts en medicatie niet helemaal bij zijn positieven, werd zo goed en zo kwaad als het ging over het noodzakelijke besluit ingelicht. Meer dan een buurvrouw die voor Boris zorgde had hij niet en zij zat op dit moment naast zijn bed.
Wat Frans ook vond en hoe hij zich ook bij voelde, hij wist dat het niets uitmaakte en hij hield het voor zichzelf. De buurvrouw, Ineke, wilde wel praten en Frans, de verpleegkundige en de chirurg hoorden een van de situatie van Frans afdwalend verhaal over haar eigen ellende aan. Hij knikte ter compensatie van zijn gêne begripvol naar haar en herhaalde in zijn hoofd continu de uitroep ‘hou op!’ en dat overstemde de aandacht die hij voor haar verhaal leek op te brengen.
Frans keek naar de vorm van zijn rechterbeen dat onder het laken lag en hij stelde zich voor dat hij voortaan alleen nog de vorm van zijn linkerbeen zou zien. Hij besefte dat hij aan zijn been gehecht was. Het litteken op z’n onderbeen door een ongelukje met de fiets opgelopen toen hij ,nu dertig jaar geleden, van een lagere school vriendje naar huis fietste, de drie moedervlekjes op rij in z’n lies, zijn knie die niet speciaal mooi was maar wel zo vertrouwd dat er afstand van doen nogal pijn deed. Toen hij aan zijn tenen dacht moest hij huilen. ‘Mijn tenen’ jammerde hij zacht.
De buurvrouw hield op met vertellen en keek hem verbaasd aan, de chirurg keek naar de deken maar de verpleegkundige zag hem in het gezicht en glimlachte bemoedigend. ‘Ik begrijp het meneer.’ zei ze zacht en legde haar hand voorzichtig op zijn linkerbeen. Het gebaar troostte hem.
Een paar uur later werd Frans naar de operatiekamer gereden. De buurvrouw had blijkbaar afscheid genomen, hij kon het zich niet herinneren. Op zijn nachtkastje werd, terwijl hij onder narcose gebracht werd, de krant neergelegd die hij tijdelijk in het ziekenhuis liet bezorgen. Hij had er op pagina negen in kunnen lezen dat het jochie met de boog de hond had willen raken die een paar weken daarvoor in het voorbijgaan vervelend had geblaft toen hij net geconcentreerd op een bankje in de voortuin een kinderboek van zijn opa zat te lezen. Arendsoog.