Vorig jaar keken mijn vrouw en ik voor het eerst ‘Twin Peaks’. Het was er nooit van gekomen. Ik vond het anders dan ik mij had voorgesteld, er zat veel meer mooie emotie in dan ik gedacht had. Ik verwachtte vooral vervreemding.
Nee, ik kon me met de meeste karakters identificeren en dat heb ik toch nodig om te blijven kijken.
In ‘Twin Peaks: Fire walk with me’ had ik dat al veel minder. Er ontstond meer afstand tussen de karakters en mij als kijker.
‘Twin Peaks: the return’ is een lastige. Heel goed aangeschreven, Kyle MacLachlan zet de karakters die hij speelt prima neer, David Lynch vult zijn rol iets minder innemend in, Catherine E. Coulson, the Log Lady, speelt heel intens maar die is dan ook werkelijk stervende, maar de rest van de originele cast, behalve de ‘native-American’ adjunct sheriff en nog één iemand anders komen niet meer lekker uit de verf. Ze zijn uitgespeeld en het is überhaupt de vraag waarom Lynch die fictieve plaats nog terug haalt. Het lijkt wel alleen om de naam van de serie.
Eigenlijk valt de hele ‘return’ wat tegen. Twee helden van ‘Mulholland Drive’, Naomi Watts en de man met de bijzondere blik, Patrick Fichler, herken je direct als Lynch-karakters. Watts is van deze twee de meest belangrijke nieuwkomer en maakt met haar uitstraling de voor de kijker zo frustrerende rol die MacLachlan speelt dragelijk. ‘The return’ moet je gezien hebben zoals je ook een wat mindere Suske & Wiske gelezen wil hebben. Er is één scene in ‘The return’ waarbij de hoop op het oude Twin Peaks-gevoel bijna werkelijkheid wordt. De meest sentimentele scene ook maar dat mag. Het is de catharsis die wel moest zijn. Zonder deze scene had ’the return’ weinig waard geweest. Bobby ziet onverwacht Laura’s foto.
In een eerdere blog schreef ik dat vroeger met mijn ouders de Pinkstergemeente bezocht. Na de tijd in de Pinkstergemeente kwam een tijd in de Volle Evangeliegemeente (waar dat ‘volle’ voor stond heb ik nooit geweten en ook nooit opgezocht).
In die tijd las ik als tiener ‘ Het kruis in de asfaltjungle’ van de Amerikaanse dominee David Wilkerson. Ergens in de tweede helft van de vorige eeuw begon hij met evangelisatie onder New Yorkse jeugdbendes. Denk een beetje aan West Side Story types. Gewelddadiger? Mwah. In de musical werd er ook flink gevochten en er viel een dode.
Mijn ouders hadden cd’s als Knuffelrock (ik heb ze er nooit op zien knuffelen). Tijdens het lezen luisterde ik muziek en zo ook tijdens het lezen van ‘Het kruis in de asfaltjungle’.
Er komt een scene in het boek voor die ik als erotisch uitdagend ervoer. Ik weet er weinig meer van maar het speelde af in een theater of filmzaal waar bendemeisjes, zo herinner ik mijn maar ik kan het fout hebben, de dominee uitdaagden.
Toen ik die scene las hoorde ik waarschijnlijk net ‘Show me Heaven’ van Maria McKee. Waar ik op aansloeg was het trommelritme dat tijdens de coupletten dominant is. De videoclip kende ik niet. Ik stelde mij er veel meer zwoelte bij voor.
Zo gaat dat.
Dat brengt mij bij iets anders. Onevenwichtige hits. De broeierigheid van de coupletten contrasteert mij iets te veel met het schelle van het refrein. Het nummer gaat ook te lang door. Deze blog niet.
Zo haalde ik als tiener wat een tiener nodig heeft uit een boek waarin de broeierigheid juist als een verdrietige situatie werd voorgesteld. Niet zonder reden waarschijnlijk. Het nummer blijft er altijd mee verbonden. Ik zie de meisjes als de jonge Audrey Horne dansen. Dezelfde tijd. Faling stond ook op de knuffelrock cd. Audrey zou ik pas decennia later via een streamingsdienst zien. Ook haar vergeet ik niet.
Het jaar 2008 was bijzonder. Barack Obama werd tot president van de Verenigde Staten gekozen, Barack Obama werd tot president van de Verenigde Staten gekozen, Barack Obama werd tot president van de Verenigde Staten gekozen en de kredietcrisis brak uit.
Met mijn neef bezocht ik vrijwel platzak Oxford. Mijn studie duurde eindeloos en zou nog eindeloos duren. In september van dat jaar, kort nadat ik van vakantie terugkwam, ontmoette ik wat nu mijn vrouw is.
Ik ontmoette haar en ik voelde dat mijn leven veranderde. Deze blog is openbaar. Ik zal u best wat geven maar een open boek zal ik niet zijn. De tijd van bijna onbeheerst van me afschrijven ligt achter mij. Dan had u mijn blogs twintig jaar geleden moeten lezen. Geen emotioneel vuilnis trouwens. Volgens mij heb ik veel gedownload. Ergens is een file…
Ik fietste over de Willemsbrug in Rotterdam, sowieso een belevenis. Het was de Willemsbrug of de Erasmusbrug voor mij. De weg naar station Blaak vanwaar ik naar huis spoorde, ergens in de buurt van station Dordrecht Zuid.
De Willemsbrug. Ik keek omhoog. Dat rode staal. Indrukwekkend. Dat had ik altijd al gevonden. Ook toen we in de jaren tachtig vanuit Dordrecht met het gezin naar Pinkstergemeente Kom & Zie aan de Boezemweg in Rotterdam reden. Op zaterdagavond en zondagmiddag. Daar zal ik nog wel eens over schrijven.
De Willemsbrug die ik dus al zo lang kende, waar ik sinds kort uit mijn werk overheen fietste. De brug waaraan ik voor altijd zal denken als ik aan de eerste ontmoeting met wat nu mijn vrouw is denk.
Het gevoel van innerlijk openbreken. Ontstaan van verbinding. Niets van een toekomst weten maar aanvoelen dat het anders zou zijn. Anders werd het!
Vrouwen liepen de deur niet bij me plat. Met wat nu mijn vrouw is kreeg ik pas zeven jaar na de Willemsbrug een relatie. Zeven intense jaren. Vreselijk en heerlijk. Een ander was haar voorgegaan. Die relatie ontstond vrijwel direct en hield ook weer heel snel op. Een krankzinnige tijd maar ook voor altijd heel bijzonder. Ik had het niet gemist willen hebben en ik ben nog altijd blij dat ik haar ontmoette. Heel af en toe, totdat ik Facebook de deur uit deed, stuurde ik haar een Messenger-bericht waarop ik altijd een ongecompliceerd en vriendelijk antwoord terugkreeg. Begin dit jaar nog, als ik mij goed kan herinneren. Haar nummer heb ik nooit meer gevraagd.
Vrouwen dus. Licht ontvlambaar ben ik. Hoewel ik van zien en gezien worden het gezien worden niet in erotische vorm kon meespelen, zag en zie ik graag. In deze tijd van strijden tegen, nee, verzwijgen van de natuur, speelt men natuurlijk graag dat men door de sekse heen kijkt. Je ziet geen leuke vrouw of man meer, je ziet of alles en iedereen aseksueel is. Nu is iedereen die ik niet aantrekkelijk vind in mijn ogen aseksueel, maar dat komt simpelweg omdat ik er geen gevoelens bij heb.
Terug naar hoe het leven veranderde. Het veranderde totaal. Na een paar weken was zij het richtpunt van gedachten geworden. De vrouw waarmee ik van alles ondernam. De vrouw waarmee ik van alles meemaakte.
Ik was dertig toen ik haar leerde kennen. Ik had het gevoel dat mijn sturm und drang periode zo’n beetje voorbij was. Aan het uitgaansleven had ik al geen deel meer. Mijn vrienden settelden zich en kregen kinderen. Uitgaan was een babbel bij een vriend achterin de tuin. Spannender werd het eigenlijk niet.
Ook mijn ontwikkeling was tot stilstand gekomen. Mijn droom van documentairemaker was op de wenselijkheid van studie afmaken en vast inkomen hebben gestrand. Schrijven deed ik veel maar ik geloofde niet dat ik er ooit mijn beroep van zou maken. Studeren deed ik wel maar zo half half. Ik had er twee waardeloze baantjes bij waarvan ik nog wat maakte waardoor ik daar ook goede, hoewel dun gezaaide, herinneringen aan heb. Ik was vast aan het roesten en haar ontmoeten bracht daar verandering in.
Opeens kwamen werelden bij elkaar. Bezoek aan musea, nu met haar. Bezoek aan dansvoorstellingen, nu met mij. Museumnacht Rotterdam, concert hier, concert daar. Samen zomergasten kijken en hopen dat ze zou blijven slapen…wat ze maar heel af en toe deed. Het hopeloze gemis als ik na zo’n avond alleen naar huis liep.
In die tijd bezorgde ik ’s ochtends kranten (derde baantje). Vreselijk vroeg door de wijk met Beth Hart, Muse, Radiohead, Bruckner 4, Schuberts Unvollendete, Coco Rosie, Antony and the Johnsons en natuurlijk de fantastische Rufus Wainwright… Al die muziek koppelde ik aan haar, ook als het niets met haar te maken had. Altijd was zij in mijn hoofd. Niet als waanzin, nee, dat niet. Als van haarzelf losgezongen figuur die in mijn altijd vermoeide geest, vermoeid door slaaptekort van het kranten bezorgen en niet op tijd naar bed gaan, als niet haarzelf ronddwaalde.
Oh die tijd! Mijn zo normaal aardse vrouw. Ik haar zo normaal aardse man… Haar geur toen ook, nee, lees verder, dit wordt geen gênant stukje. Niet haar lichaamsgeur. Daar dacht ik niet aan en als ik er al aan zou denken zou ik het niet opschrijven. De geur van haar kleding. De geur van haar studentenhuis. Het werd heerlijk voor mij. Die geur is weg. De geur nu is de geur van mijn kleding, ons huis. De geur van dat andere, geur die bij het begeerlijke hoorde. Ik hield van haar studentenhuis. De geur daar, buiten mijn wereld. Haar wereld.
Haar vriendinnen van toen. Nog vriendinnen. Ze horen bij mijn vermoeide wereld van toen. Ze zijn allemaal zeventien jaar verder. Ik zou niet zeggen dat er geen lol meer aan te beleven valt maar ze waren jong en onbehouwen. Die mateloze tijd. Die intense tijd.
Alles en iedereen wordt bij voortdurende nabijheid gewoon. Ik ben dat voor haar geworden, zij voor mij. Dat wil niet zeggen dat je zonder wil. Nee, absoluut niet. Het de ander tot een wezen buiten zichzelf voorstellen wordt opgeheven. Is niet meer houdbaar. Wie voortdurend nabij is valt niet bij elkaar te fantaseren.
In gedachten ben ik weer terug op die Willemsbrug. Ik weet hoe het verhaal verder ging. Waar wij nu staan. Ze stuurt net een bericht dat het gezellig is met collega’s. Ze hebben een uitje en gaan nog even de stad in. Ze gaat uit. Ik ben er niet bij. Vroeger haalde ik me dan in mijn hoofd dat ze van alles uitspookte en dat was ook wel eens zo.