Na drie jaar zijn ze uit elkaar. Er is geen pijn, gewoon echt op elkaar uitgekeken. Hij gaat zo lang op kamers, zij blijft in het appartement wonen.
Helaas zijn de medehuurders van het huis waarin hij een kamer heeft geen leuke jonge studenten. Hij had zich al op een studente verheugd. Niet om iets mee te beginnen maar gewoon om een gevoel van levensvreugde te hervinden. Hij herinnert zich zijn eigen studententijd. Met een neef doorzakken in een kroeg. Beschonken gecharmeerd zijn van het meisje achter de bar maar niets ondernemen, nooit iets ondernemen! Het was niet voor hen bestemd, zo voelde het althans.
Ook zonder studenten had hij het op kamers wonen wat meer romantisch voorgesteld. Hij huurt in een onbeduidende wijk van een onbeduidende stad in de buurt van een stad die wel wat voorstelt maar waarvandaan hij niet echt laat met het openbaar vervoer terug naar huis kan komen. Fietsen is te ver. Geen interessante huisgenoten, een suffe buurt, geen winkels, geen koffietentjes.
De meeste van zijn spullen staan bij zijn ouders in een schuur. Zijn kamer is vol boeken en cd’s. De kwaliteitskrant blijft hij ontvangen en ook het beste weekblad van Nederland valt in de bus. Nooit hoeft hij bang te zijn dat zijn huisgenoten krant of weekblad voor zijn neus weggristen. Zo erg is het gesteld.
Vanaf zolder, daar is zijn kamer, kijkt hij over de wijk uit. Hij vraagt zich af of er ooit een tijd komt waarin hij met nostalgie op deze tijd zal terugkijken. De ruimte is gemeubileerd. Niet zijn stijl. Een plek waar hij vooral niet wil zijn. Het was het eerste dat vrijkwam en dat is de enige reden waarom hij er is. De bank zit en ligt niet goed, de meubelen zijn allemaal van goedkoop licht eiken wat hij associeert met de wooninstelling voor verstandelijk beperkten waar hij ooit heel vervelend vakantiewerk deed.
In de gezamenlijke keuken wordt niet veel gekookt. Maaltijden gaan in de magnetron en worden naar de kamers meegenomen. Verschillende etensgeuren hangen door het huis. Schoonmaak van de gezamenlijke ruimten wordt door een interieurverzorgster gedaan en zit in de prijs inbegrepen. De verhuurder heeft namelijk geen zin in gedoe over het schoonmaakrooster.
Marcel, zo heet onze vriend, komt in dit huis niet tot het lezen van boeken, luistert niet naar cd’s, kan zich moeilijk op krant en weekblad concentreren en kijkt zelfs nauwelijks tv. Wat hij wel doet is op sociale media rondhangen. Na werk in de bus terug naar huis, aan tafel tijdens het eten van zijn maaltijd, op de bank terwijl hij eigenlijk naar het toilet moet, in bed, op het toilet, voor het douchen, voor het afdrogen; altijd bezig met plaatsen, ‘vind ik leukjes’ aanklikken en reageren.
Zo knopen weken, maanden aan elkaar en Marcel ziet zijn depressie niet. Zijn ongelukkig zijn merkt hij wel op, maar hij heeft de pit niet om eruit te breken. Hij kijkt wel naar andere kamers op plekken waar hij graag wil wonen, maar die vindt hij of te klein, of te duur. Vaak zelfs allebei.
Zondagmiddag. Hij is thuis en hij rookt in een poging om de geur van zijn kamer wat meer eigen te krijgen voor het eerst weer een klein sigaartje. Het is er geen omgeving voor. Niets klopte hier. Er is maar geen huiselijkheid in te krijgen. Het is te af. Het huis, een jaren tachtig gedrocht met een gele deur met zo’n rond ruitje erin, de huizen in de buurt waarin vooral stelletjes met kinderen, een hond en/of een kat wonen, achtertuintjes met altijd wel ergens een zaagmachine of een hogedrukspuit, de plakkende warmte zo direct onder het dak, de huisgenoten die hem oprecht niet interesseren. Geen artistieke types, geen bohemiens, niet eens gewoon alcoholistisch. Drie mannen zijn het, buiten hem. Jonge kerels tussen thuis wonen en een eengezinswoning met vrouw en kind op komst. Drie jongens die nog geen relatie hebben maar sparen om de toekomstige partner iets te kunnen bieden. De een elektricien, de ander werkt bij een winkel voor mobiele telefonie en de derde studeert weliswaar, maar iets wat Marcel absoluut niet interesseert. Hij is ieder geval geen intellectueel.
Het is vijf uur. Eind juni. Het licht door zijn dakraam is niet mooi. Hij kijkt uit het raam. In de straat een camper. Een niet meer zo’n heel jonge moeder loopt op haar slippers vanuit huis heen en weer om de camper met allerlei spullen reisklaar te maken. Haar verveelde kinderen zitten op de stoep en zeuren om een ijsje. Een hond blaffend op een pleintje verderop. Het geluid van een hogedrukspuit bij de buren. . Nog minstens vijf uur voordat hij naar bed kan. Vijf verdomd lamlendige uren.
Op sociale media is het stil. Er zijn er maar weinig zo gek om met deze hitte in verhitte discussies te willen raken. De mensen die iets te doen hebben zijn iets aan het doen. Marcel voelt dat het zo niet langer kan. Hij voelt zich gekmakend alleen en doelloos. In een onbeduidende stad ver van de stad waarin hij opgroeide, weliswaar relatief dicht bij het bedrijf waar hij werkt maar geen collega’s waarmee hij ooit privé afspreekt om te bellen. Geen kerk waarbij hij is aangesloten, geen café waar hij vaak komt, geen vriend; niets. Alleen zijn ex-vriendin. Met haar was hij naar deze omgeving verhuisd. Hij zit vast.
Drie jaar had hij iemand om zich heen. Het ging al ruim een jaar niet goed maar al die tijd dacht hij nog in ‘wij’. Het viel hem heel zwaar om in ‘ik’ te denken. Ik ben niets zonder de ander. Geen inspiratie zonder een ander.
Hij moet en zal verhuizen. Hij verlangt naar vrolijkheid en levenslust. Hier om hen heen is iedereen op z’n best tevreden. Hij verlangt er naar jonge mensen helemaal op te horen gaan in wat hun studie hen leert. Hij wil leven zien opdat hij weer zal leven.
Een maand later zit Marcel in een piepklein kamertje in het centrum van Leiden. Een bed, bureau, boekenplank en een linnenkast, niets meer. Hij betaalt er zich scheel aan. Particuliere huur, een gelukje. Nog meer van zijn inboedel wordt in de schuur bij zijn ouders opgeslagen en Marcel is gelukkig! In dit huis naast hem een nukkige promovendus die een veel zachter prijsje betaalt omdat de verhuurder studenten niet wil kaalplukken. Een studente waarnaar hij zo verlangde is er ook, zij vindt hem leuk maar hij haar minder. Ze heeft wel een vriendin die hij leuk vindt en die komt regelmatig langs en dan eten ze met z’n drieën. De meiden zijn minstens twintig jaar jonger dan dat hij is en hij is er niet de man naar om te proberen met jonge vrouwen aan te pappen. Naar zijn krant en weekblad moet hij nu wel regelmatig zoeken. Hij wordt een gretig bezoeker van Studium Generale bijeenkomsten, besluit in zijn vrije tijd historisch onderzoek te doen en van lieverlee bouwt hij zo nieuwe sociale contacten op in een wereld die dicht bij zijn studietijd ligt, maar heel ver van zijn werk. Zijn vorige werk heeft hij opgezegd en hij kon redelijk snel in de buurt van Leiden, voor een lager loon weliswaar, aan de slag. En zijn kamer? Die verschilt niet veel van zijn vorige kamer, alleen kleiner. De buurt is anders en daardoor is zijn geest anders. Nu zit hij op zijn plek en al zou hij er de rest van zijn leven moeten zitten, hij zit er best.
Een nieuwe vriendin blijft lang uit. Marcel heeft er geen last meer van alleen thuis te zijn. Thuis zijn is nu een van de mogelijkheden. Uiteindelijk krijgt hij weer een vriendin. Dat is wel een mooi verhaal. Misschien schrijf ik het eens op.