Oudjaarsavond 2999

Het is koud. Drzjl staat op het punt om naar huis te gaan. De avond valt tegen. Hij heeft met vrienden afgesproken en hij ging er wel een beetje van uit dat Sdpjl ook mee zou komen. Ze is altijd van de partij maar vanavond blijkbaar niet. Bzvjl, die haar ook wel ziet zitten, is uit z’n sas. Drzjl loopt nog achterom, daar wil ze wel eens met vriendinnen staan. Geen vriendinnen, geen Sdpjl.

Nadat Drzjl met een smoesje afscheid nam van zijn vriend Bzvjl en de rest, hen alvast een gezonde millenniumwisseling toewenste, gaat hij weer achterom en spreekt Bwikj, de daar vaak en nu ook rondhangende drugsverslaafde, aan of hij in ruil voor een kleine tegemoetkoming iets voor Drzjl kan betekenen. Dat kan Bwjkj wel.

Sdpjl loopt Straat 12 op en neer. Het is dé hoofdstraat van de uitgaanswijk in Eyo. In steegjes die op de hoofdstraat uitkomen hangen witte mensen rond. Met hun melancholieke ogen staren ze je aan terwijl ze wezenloos voor zich uit brabbelen. Sdpjl merkt ze amper op maar dan schiet er eentje naar voren en spreekt haar aan. Het is Bwjkl, een vreemd snuiter. Wit, maar uit ouders van kleur. Zijn vader had er alles aan gedaan om hem gewoon geaccepteerd te krijgen. Het leverde hem alleen maar spot op want was Bwjkl wel van hem? Bwjkl was van de witten en met wat hulp van verdovende middelen legde Bwjkl zich er bij neer. De jongeren kennen hem echter nog van school en zo staat hij nog altijd met een been, hoe onbelangrijk ook, in de wereld van kleur. 

Sdpjl krijgt van hem te horen dat Drzjl haar op het dakterras van de Westtoren verwacht. 

Hoewel Sdpjl zich wat meer van de millenniumwisseling voorgesteld had schat zij haar kansen dat het nog beter kan worden dan samen met Drzjl slecht in. De Westtoren staat drie blokken verderop hogerop de flank van de heuvel waarop Eyo ligt. Het dakterras biedt een prachtig uitzicht op de stad en haar eindeloos omringende water waarop de maan in deze wolkeloze nacht weerschijnt. 

Drzjl drinkt een drankje. Als hij Sdpjl in het oog krijgt zwaait hij naar haar. Zij zwaait terug en loopt over het niet heel volle terras op hem af. Ze bedankt hem ervoor dat hij om haar vroeg. Ze rekenen snel af en nu is zij deze millenniumnacht nacht voor hem. 

Een vreemde geschiedenis

Normaal is hij niet zo moeilijk maar dit weet hij toch niet luchthartig op te pakken.

Snel ritst Jan de toegang van zijn groenplastic tuinkasje dicht. Het was al weken dicht geweest en hij zou het na nu nog weken dicht kunnen houden. Was hij opgemerkt? Van buiten de tuin waarschijnlijk niet. Het kasje staat dicht op de heg en er moest maar net iemand van boven uit een raam op de achtertuinen staan te kijken om hem te hebben zien schrikken. Wat hij binnen in het kastje zag leek hem ook niet op te merken. Het zijn de hete uren van de dag en er hangt een grote rust over de buurt. Voor zijn tuin en kas gaat dat ook op.

Die nacht, hij kan niet slapen, laat zijn vrouw slapen en staat beneden voor het keukenraam dat uitzicht op de achtertuin biedt. In het kasje gloeit zwak licht en hij ziet een kleine schaduw als in een wajangspel bewegen. Jan wendt zijn blik af. Natuurlijk kan hij het niet blijven negeren maar wat te doen?

Rond tien uur ‘s ochtends gaat hij op het kasje af. Voor de zekerheid heeft hij een schep uit de schuur gepakt. Je weet gewoon niet wat je kunt verwachten!

Wederom ritst hij de toegang tot het kasje open. Het wezen, hij weet er even geen ander woord voor, kijkt hem monter aan en nodigt hem binnen. Hij, want het is een hij, is nog kleiner dan onze held gisteren in de snelheid opgemerkt dacht te hebben. Hij zit op een blad van onkruid waarvan Jan niet weet wat het precies is maar het groeit welig in hun tuin. De kleine baas babbelt er ondertussen lustig op los. Of Jan ‘s ochtends vroeg ook zo naar koffie verlangt? Hoe hij denkt over de katten in de buurt en of Jan verder nog plannen voor de zomervakantie heeft?

Niet groter dan een flesje bier is hij denkt Jan en hij onderbreekt het mannetje door zichzelf onhandig voor te stellen; ‘Jan ben ik. Ik bedoel, ik ben Jan.’
‘Dat weet ik toch.’ zegt het mnnetje, net of Jan met oud nieuws komt. ‘Ik ben jou, dus hoe zou ik niet kunnen weten wie ik ben?’

De grote Jan staat perplex, heft zijn vinger op en denkt over een tegenargument. Wat kleine Jan zegt is echter zo vreemd dat er met goed fatsoen niet tegen te argumenteren valt. Eigenlijk heeft hij geen antwoord, alleen verbazing en dat straalt hij dan ook uit.

Kleine Jan, die nog niet klaar over koffie bleek te zijn vraagt hem om wat in de keuken te halen. Een borrelglaasje vol is meer dan voldoende. Wel een beetje melk erbij.

Grote Jan besluit van het verzoek gebruik te maken door de tijd die hij nodig heeft om het in te willigen aan nadenken te besteden en hij loopt naar de keuken.

Dit kan helemaal niet! Dit is buiten het voorstelbare. Wat is hier aan de hand? Snel loopt hij naar boven waar zijn vrouw, Aagje, de was opvouwt. Hij vertelt haar de geschiedenis maar zij is niet verbaasd; ‘Kende jij hem niet dan? Mijn Aagje ken ik al heel mijn leven. Ze is er nu even niet maar dat komt omdat ik nu met jou praat.’ Ze is er alleen voor mij en Jan is er alleen voor jou.’.

Jan loopt met een borrelglaasje vol koffie terug naar de tuin. Kleine Jan staat voor het kasje en grote Jan vertelt hem wat hij en Aagje bespraken. Kleine Jan kende Aagje noch kleine Aagje. Kleine Jan bestaat alleen voor grote Jan zoals kleine Aagje voor grote Aagje bestaat.

Ik lees het verhaal over Jan en zijn kabouter en ben blij dat dit soort gekkigheid alleen in ons hoofd kan bestaan, hoewel dat voor velen helaas zo werkelijk is dat er geen realiteit tegenop kan.

De vrouwen

Het was een rare tijd geweest. Met alleen zijn onderbroek aan zit hij op de rand van zijn tweepersoonsbed waarin hij intussen gewend is alleen te slapen. Het is halfeen ‘s nachts. De avond was met koffie begonnen en eindigt in whiskey. Hij had zich geprobeerd op een boek te concentreren maar zijn gedachten namen voortdurend een loop met de zinnen. Na twee glazen whiskey waren het geen gedachten meer maar dromen in halfslaap.

Hij staat op en loopt naar de schuifdeur die toegang geeft tot het balkon dat overdag uitzicht biedt op zee. Nu, ziet hij niet veel verder dan wat nog door het lantaarnlicht op de boulevard beschenen wordt. Het is inmiddels dinsdag. Ook alles dat aan het water ligt is gesloten.

Een zwoele bries. Hij laat de balkondeur open, knipt de plafondlamp uit en zet een schemerlamp op het nachtkastje aan. Hij schenkt zichzelf ondanks dat hij voelt dat hij meer dan genoeg gehad heeft nog een derde glas whiskey in. Aangeschoten zijn gaat in dronkenschap over. Hij kijkt door de whiskey in het glas naar de wapperende vitrage voor de deuropening naar het balkon. Voor dromerige gedachten is hij te ver gegaan. De lol die hij van drank kan hebben is weg.

Om even diep adem te kunnen halen gaat hij languit op bed liggen. Alles draait en hij zakt weg in zijn roes.

Tegen 05:00 uur voelt hij dat het een stuk frisser is. Hij trekt de deken over zich heen en knipt de lamp op het nachtkastje uit. Niet meer nodig. De dag kondigt zich aan.

Met een schok zit hij overeind. Wat zag hij toen hij zich in bed omdraaide? In de deuropening naar het balkon staat een volledig naakte, jonge vrouw. Ze kijkt vanuit zijn kamer door de vitrage heen uit over de boulevard. Voordat hij haar goed in zich op kan nemen roept hij haar verrast toe dat ze iets aan moet trekken als ze voor het raam gaat staan. Het komt er als een automatisme uit en het is zo huiselijk dat het ook haar in verwarring brengt.

Op de stoel aan de kant van het bed waar hij nooit slaapt liggen zomerse vrouwenkleren. Het schiet door hem heen dat ze blijkbaar gekleed binnengekomen is. Haar kant van het bed, wel ja, hij noemt het maar haar kant van het bed, is beslapen of ze heeft er tenminste gelegen.

Ze loopt naar hem toe en vraagt hem of ze hem wakker gemaakt heeft. Hij weet niet anders dan eerlijk te zijn en zegt dat de ochtendfrisheid hem wakker maakte. Ze kijkt hem aan. Haar gezicht bevalt hem. Het is natuurlijk een bizarre situatie maar er ligt iets wat vertrouwd aanvoelt in haar uitstraling. ‘Het is nog wat vroeg’ zegt ze. ‘Laten we nog maar even gaan liggen.’

Zachtjes schuift haar hand over zijn onderbroek. Ze vleit zich tegen hem aan, legt haar hoofd op z’n borst. Hij ruikt aan het haar op haar hoofd. Zo ruikt haar maar het voelt als het allerpersoonlijkste en speciaal voor hem zo samengesteld. Hij groeit. Ze vallen in slaap.

Negen uur ‘ochtends. Marcel, zo heet onze vriend, wordt wederom wakker. Hij heeft gedroomd. Verdomd lekker gedroomd. Hoofdpijn heeft hij. Op zijn nachtkastje staat een glas water en daarnaast ligt wat paracetamol. Hij lost de pillen op in het water en drinkt het glas met heerlijk koel water helemaal leeg. Hij moet ontzettend naar het toilet. Hij neemt die in de badkamer en daar ruikt hij tot zijn verrassing vrouwendeodorant. ‘Dit kan niet waar zijn’ mompelt hij voor zich uit en hij heeft moeite zijn urinestraal netjes te richten. Niet alleen geestelijk opgewonden loopt hij het hele huis door, maar er is niemand en er zijn verder ook geen sporen van andere aanwezigheid dan de zijne.

De rest van de dag is een ramp. Hij kan zich niet op zijn werk concentreren, hij eet weinig en zijn gedachten lopen maar vast in mogelijkheden en onmogelijkheden.

‘s Avonds laat hij de balkondeur weer open, hij drinkt zijn whiskey en probeert in slaap te vallen. Telkens schiet hij echter wakker. Er gebeurt niets en hondsmoe gaat hij ‘s ochtends weer aan het werk.

Drie maanden gaan voorbij. Inmiddels slaapt hij weer goed, werk bevalt hem weer en zo nu en dan blijft een date overnachten. De herinnering aan de naakte jonge vrouw vervaagt niet maar hij probeert de schoonheid van die ervaring eerlijk te compenseren. De werkelijkheid kun je tenslotte geen droombeelden aandoen.

Dan, op een nacht, hij had niets gedronken en hij sliep diep, werd hij wakker van ruw duwen tegen zijn linkerbeen. Hij schrok ontzettend, schoot overeind en staarde verbijsterd in de duisternis naast hem. Zij schakelde het licht van haar lamp op het nachtkastje aan en krijste. Zij was het echter niet. Een totaal andere vrouw dan het sprookjesmeisje van maanden geleden lag met opgetrokken knieën naast hem in bed. ‘Waar is zij?’ riep hij geshockeerd. ‘Hoe bedoel je zij?’ zei het wezen naast hem.

Toen drong het tot hem door dat een raadselachtige gebeurtenis natuurlijk nooit garantie gaf op een gelukkige voortzetting van het raadselachtige.

Hij belde de politie en leegde zijn blaas op het toilet. Mikken ging prima. Toen de dienstdoende agent met hem de slaapkamer in kwam waarin hij haar had achtergelaten troffen ze, behalve de geur van vrouwendeodorant, niets aan. Marcel speelde maar verward, wat kon hij anders doen. De agent bleef vriendelijk en zei ‘Ga maar weer rustig slapen meneer, Zulk soort dingen gebeuren vaker.’ en hij vertrok.

Twee jaar later, er waren nog een aantal vrouwen verschenen en verdwenen maar niet zo lief als de eerste of zo weerzinwekkend als de tweede, staat Marcel ‘s nachts naakt, achter de vitrage, in de opening van zijn deur naar het balkon over de boulevard uit te kijken. Hij verstijft als hij de dekens op het bed achter hem hoort bewegen. ‘Trek alsjeblieft iets aan als je naakt in de deuropening staat’ hoort hij die stem zeggen. Hij draait zich om en ziet haar in bed zitten. Ze heeft geslapen.

‘Ben jij het eindelijk lieverd?’ zegt hij.

De stap

Na drie jaar zijn ze uit elkaar. Er is geen pijn, gewoon echt op elkaar uitgekeken. Hij gaat zo lang op kamers, zij blijft in het appartement wonen.

Helaas zijn de medehuurders van het huis waarin hij een kamer heeft geen leuke jonge studenten. Hij had zich al op een studente verheugd. Niet om iets mee te beginnen maar gewoon om een gevoel van levensvreugde te hervinden. Hij herinnert zich zijn eigen studententijd. Met een neef doorzakken in een kroeg. Beschonken gecharmeerd zijn van het meisje achter de bar maar niets ondernemen, nooit iets ondernemen! Het was niet voor hen bestemd, zo voelde het althans.

Ook zonder studenten had hij het op kamers wonen wat meer romantisch voorgesteld. Hij huurt in een onbeduidende wijk van een onbeduidende stad in de buurt van een stad die wel wat voorstelt maar waarvandaan hij niet echt laat met het openbaar vervoer terug naar huis kan komen. Fietsen is te ver. Geen interessante huisgenoten, een suffe buurt, geen winkels, geen koffietentjes.

De meeste van zijn spullen staan bij zijn ouders in een schuur. Zijn kamer is vol boeken en cd’s. De kwaliteitskrant blijft hij ontvangen en ook het beste weekblad van Nederland valt in de bus. Nooit hoeft hij bang te zijn dat zijn huisgenoten krant of weekblad voor zijn neus weggristen. Zo erg is het gesteld.

Vanaf zolder, daar is zijn kamer, kijkt hij over de wijk uit. Hij vraagt zich af of er ooit een tijd komt waarin hij met nostalgie op deze tijd zal terugkijken. De ruimte is gemeubileerd. Niet zijn stijl. Een plek waar hij vooral niet wil zijn. Het was het eerste dat vrijkwam en dat is de enige reden waarom hij er is. De bank zit en ligt niet goed, de meubelen zijn allemaal van goedkoop licht eiken wat hij associeert met de wooninstelling voor verstandelijk beperkten waar hij ooit heel vervelend vakantiewerk deed.

In de gezamenlijke keuken wordt niet veel gekookt. Maaltijden gaan in de magnetron en worden naar de kamers meegenomen. Verschillende etensgeuren hangen door het huis. Schoonmaak van de gezamenlijke ruimten wordt door een interieurverzorgster gedaan en zit in de prijs inbegrepen. De verhuurder heeft namelijk geen zin in gedoe over het schoonmaakrooster.

Marcel, zo heet onze vriend, komt in dit huis niet tot het lezen van boeken, luistert niet naar cd’s, kan zich moeilijk op krant en weekblad concentreren en kijkt zelfs nauwelijks tv. Wat hij wel doet is op sociale media rondhangen. Na werk in de bus terug naar huis, aan tafel tijdens het eten van zijn maaltijd, op de bank terwijl hij eigenlijk naar het toilet moet, in bed, op het toilet, voor het douchen, voor het afdrogen; altijd bezig met plaatsen, ‘vind ik leukjes’ aanklikken en reageren.

Zo knopen weken, maanden aan elkaar en Marcel ziet zijn depressie niet. Zijn ongelukkig zijn merkt hij wel op, maar hij heeft de pit niet om eruit te breken. Hij kijkt wel naar andere kamers op plekken waar hij graag wil wonen, maar die vindt hij of te klein, of te duur. Vaak zelfs allebei.

Zondagmiddag. Hij is thuis en hij rookt in een poging om de geur van zijn kamer wat meer eigen te krijgen voor het eerst weer een klein sigaartje. Het is er geen omgeving voor. Niets klopte hier. Er is maar geen huiselijkheid in te krijgen. Het is te af. Het huis, een jaren tachtig gedrocht met een gele deur met zo’n rond ruitje erin, de huizen in de buurt waarin vooral stelletjes met kinderen, een hond en/of een kat wonen, achtertuintjes met altijd wel ergens een zaagmachine of een hogedrukspuit, de plakkende warmte zo direct onder het dak, de huisgenoten die hem oprecht niet interesseren. Geen artistieke types, geen bohemiens, niet eens gewoon alcoholistisch. Drie mannen zijn het, buiten hem. Jonge kerels tussen thuis wonen en een eengezinswoning met vrouw en kind op komst. Drie jongens die nog geen relatie hebben maar sparen om de toekomstige partner iets te kunnen bieden. De een elektricien, de ander werkt bij een winkel voor mobiele telefonie en de derde studeert weliswaar, maar iets wat Marcel absoluut niet interesseert. Hij is ieder geval geen intellectueel.

Het is vijf uur. Eind juni. Het licht door zijn dakraam is niet mooi. Hij kijkt uit het raam. In de straat een camper. Een niet meer zo’n heel jonge moeder loopt op haar slippers vanuit huis heen en weer om de camper met allerlei spullen reisklaar te maken. Haar verveelde kinderen zitten op de stoep en zeuren om een ijsje. Een hond blaffend op een pleintje verderop. Het geluid van een hogedrukspuit bij de buren. . Nog minstens vijf uur voordat hij naar bed kan. Vijf verdomd lamlendige uren.

Op sociale media is het stil. Er zijn er maar weinig zo gek om met deze hitte in verhitte discussies te willen raken. De mensen die iets te doen hebben zijn iets aan het doen. Marcel voelt dat het zo niet langer kan. Hij voelt zich gekmakend alleen en doelloos. In een onbeduidende stad ver van de stad waarin hij opgroeide, weliswaar relatief dicht bij het bedrijf waar hij werkt maar geen collega’s waarmee hij ooit privé afspreekt om te bellen. Geen kerk waarbij hij is aangesloten, geen café waar hij vaak komt, geen vriend; niets. Alleen zijn ex-vriendin. Met haar was hij naar deze omgeving verhuisd. Hij zit vast.

Drie jaar had hij iemand om zich heen. Het ging al ruim een jaar niet goed maar al die tijd dacht hij nog in ‘wij’. Het viel hem heel zwaar om in ‘ik’ te denken. Ik ben niets zonder de ander. Geen inspiratie zonder een ander.

Hij moet en zal verhuizen. Hij verlangt naar vrolijkheid en levenslust. Hier om hen heen is iedereen op z’n best tevreden. Hij verlangt er naar jonge mensen helemaal op te horen gaan in wat hun studie hen leert. Hij wil leven zien opdat hij weer zal leven.

Een maand later zit Marcel in een piepklein kamertje in het centrum van Leiden. Een bed, bureau, boekenplank en een linnenkast, niets meer. Hij betaalt er zich scheel aan. Particuliere huur, een gelukje. Nog meer van zijn inboedel wordt in de schuur bij zijn ouders opgeslagen en Marcel is gelukkig! In dit huis naast hem een nukkige promovendus die een veel zachter prijsje betaalt omdat de verhuurder studenten niet wil kaalplukken. Een studente waarnaar hij zo verlangde is er ook, zij vindt hem leuk maar hij haar minder. Ze heeft wel een vriendin die hij leuk vindt en die komt regelmatig langs en dan eten ze met z’n drieën. De meiden zijn minstens twintig jaar jonger dan dat hij is en hij is er niet de man naar om te proberen met jonge vrouwen aan te pappen. Naar zijn krant en weekblad moet hij nu wel regelmatig zoeken. Hij wordt een gretig bezoeker van Studium Generale bijeenkomsten, besluit in zijn vrije tijd historisch onderzoek te doen en van lieverlee bouwt hij zo nieuwe sociale contacten op in een wereld die dicht bij zijn studietijd ligt, maar heel ver van zijn werk. Zijn vorige werk heeft hij opgezegd en hij kon redelijk snel in de buurt van Leiden, voor een lager loon weliswaar, aan de slag. En zijn kamer? Die verschilt niet veel van zijn vorige kamer, alleen kleiner. De buurt is anders en daardoor is zijn geest anders. Nu zit hij op zijn plek en al zou hij er de rest van zijn leven moeten zitten, hij zit er best.

Een nieuwe vriendin blijft lang uit. Marcel heeft er geen last meer van alleen thuis te zijn. Thuis zijn is nu een van de mogelijkheden. Uiteindelijk krijgt hij weer een vriendin. Dat is wel een mooi verhaal. Misschien schrijf ik het eens op.