Klassiek. Gedachten.

Gistermiddag waren mijn vrouw en ik bij een klassiek concert. Wij waren afgezien van de fotograaf de jongsten. Ik ben zesenveertig, mijn vrouw is negenendertig. Veruit de jongsten.

Dat stemt melancholisch aangezien de componisten die op het programma stonden jonger, of niet ouder waren dan wij zijn, toen ze de composities schreven die op het programma stonden.

Ik ga er van uit dat ze hun muziek voor alle mensen componeerden, maar zeker vanuit een invloedsfeer van jongeren en zeker niet exclusief voor bejaarden.

Het is een misverstand dat oudere muziek vooral voor oudere mensen leuk is. Liefhebbers van The Doors, om maar eens jong-oudere muziek te noemen, herkennen we tegenwoordig aan rimpels, een buikje en overdag met zaken bezig zijn die niets met kostwinning te maken hebben; gepensioneerden dus.

The Doors zijn ook niet van deze tijd. Dat is waar. Groepen, zangers en zangeressen van nu hebben logischerwijs de overhand. Jim Morisson zal ongetwijfeld ook niet met Perry Como zijn weggelopen (of The Drifters). Dat is heel natuurlijk want het was muziek van de vorige generatie of generaties daarvoor.

Dat betekent niet dat die muziek oubollig is. Ja, de clip bij The four tops, ‘Reach out, I’ll be there’, met die ingestudeerde pasjes, ziet er (in mijn ogen) niet meer uit, de muziek echter…

Veel uit het verleden is min of meer terecht vergeten. 

Terug naar klassiek. Laten we het maar ronduit zeggen; het helpt niet echt dat publiek voor klassiek voornamelijk grijs is. Mijn vrouw en ik, niet jong meer, nog niet oud, vinden het niet zo leuk om voor en na het concert en in de pauzes tussen voornamelijk ouderen te staan. De tijd van dofheid en craquelé zal voor ons hopelijk ook nog komen maar we zijn er nu nog niet aan toe.

Door een samenloop van omstandigheden zijn we wel aan klassieke muziek toe. Mijn vrouw groeide er van jongs af aan mee op. Ze heeft een vader met een enorm brede muzieksmaak. Van klassiek tot punk. Dat, en alles daartussen, stond en staat daar dus ook altijd aan. Ik kom uit een ‘middle of the road smaak’ nest. Vanaf ongeveer mijn zestiende ontwikkelde ik zelf voorkeur voor klassiek maar dat betekent niet dat ik niets met popmuziek heb. Ik was vroeger zelfs drummer. In de kerkband, dat dan wel weer. Ik ben niet tuttig in mijn snaak en de drang om dat er altijd bij te willen zeggen is eigenlijk verdrietig.

Wij zitten vaak bij concerten waarbij de uitvoerenden de enige echt jonge mensen zijn. Zijn dat tuttige lui, kakkers die toevallig de afslag popmuziek gemist hebben? Nee, natuurlijk niet. Kijk bijvoorbeeld maar naar de voornamelijk samen optredende broers Lucas en Arthur Jussen of minder vaak samen optredende broer en zus Nicolas en Ella van Poucke. Voor mensen die het niet gewend zijn kan het opgaan in het spel van klassieke muzikanten er wat tuttig uitzien (wat een fijn besnaarde gevoelige typjes), maar luister eens wat ze voortbrengen. Doe je ogen dicht, geef je over!

Vervoering misschien, spanning, lust. Bij klassiek is het veelomvattend. Om een cliché te noemen; Tristan und Isolde van Richard Wagner is een en al vervoering, spanning, lust. De opera loopt er van over maar… je moet er net als bij een goede film voor gaan zitten. Veel muziek geeft je de drang om zelf (intens) te bewegen. Dat doet de Tristan (bijna) niet. Mijn vrouw zei het niet zoals ik het nu opschrijf maar het komt er op neer dat ze; ‘Wat overkomt mij in hemelsnaam nu!’ dacht. De intensiteit overweldigde haar bijna. Ze werd er benauwd van. Ze ervaart het als een van de meest intense belevenissen die ze ooit had.

Ik vergeleek opera hierboven met film. Dan moeten we niet aan de handeling op toneel denken. Wat daar gebeurt is eigenlijk puur omdat je bij een zit van een paar uur je ogen ook iets te doen wilt geven dat niet te veel van de muziek afleidt. Ik denk dat niemand opera bezoekt omdat wat er op toneel gebeurt zo goed is of omdat de teksten zo interessant zijn. Als toneel en teksten goed zijn is dat prachtig meegenomen. Meestal moeten we het met ‘best aardig’ doen. Het draait om muziek en als je je daar aan overgeeft kan het fantastisch zijn! Niet altijd. Ook bij opera en klassieke muziek in het algemeen speelt smaak een belangrijke rol. 

Een gemiddeld klassiek concert duurt inclusief pauze twee uur. Bij grote orkestwerken bestaat het meestal uit twee of drie composities. Vaak begint het met iets dat niet al te lang duurt. Vaak een opwarmertje wat niet wil zeggen dat nietig is maar mensen komen bijna nooit om dat stuk op een concert af. Daarna volgt vaak een concert. Dat is een verwarrende term omdat de hele avond zelf ook een concert genoemd wordt. Wat ik hier bedoel is een compositie voor piano, viool, cello, fluit, trompet, orgel of wat dan ook met orkest. Het meeste toch wel viool of piano en orkest. Zo’n concert bestaat meestal uit drie delen waarbij alleen na het laatste deel geapplaudisseerd wordt. Na de pauze volgt dan meestal een symfonie. Dat is een compositie die meestal uit vier min of meer vaste delen bestaat. Alleen na het laatste deel wordt geapplaudisseerd. Dat is geen stijfheid maar bedoeld om de spanningsboog vast te houden. Daarom applaudisseren we ook pas wanneer de dirigent dat aangeeft door zijn houding volkomen te ontspannen. Zijn of haar armen helemaal naar beneden te doen.

Bij kamermuziek, dat is echt iets anders dan met een groot orkest als bij opera of symfonieën, klappen we ook alleen na het laatste deel van de compositie. De delen staan net als bij de concerten met groot symfonieorkest eigenlijk altijd wel in een programma aangegeven dat je bij binnenkomst krijgt. 

Kamermuziek wordt wel als moeilijker klassiek gezien. Voor mij klopte dat wel. Voor mij begon het met Ouvertures, dat zijn sterk tot de verbeelding sprekende muziekstukken voor (groot) orkest waarin eigenlijk wel een duidelijk verhaal zit (Romeo & Julia, een mythe, wat dan ook). Daarna kwamen concerten voor piano, cello of viool en orkest, daarna symfonieën en pas nog later kamermuziek zoals strijkkwartetten, pianotrio’s, zang en piano etc. 

Opera liep er tussendoor. Van heel makkelijk in het gehoor liggende, maar briljante, opera’s als La Traviata van Guiseppe Verdi tot Einstein on the beach van Philip Glass. 

Er is een groot onderscheid in André Rieu klassiek publiek en het publiek dat naar de grote concertzalen en operahuizen gaat. André Rieu en zijn orkest zijn heel goed in staat om ingewikkelde klassieke muziek te spelen maar ze brengen de meest makkelijk in het gehoor liggende klassieke muziek nog vereenvoudigd voor eenvoudige luisteraars. 

Eenvoudige luisteraars. Dat is een moeilijk punt. Er is nu eenmaal klassiek geschikt gemaakt voor het volk en klassiek voor geoefende luisteraars. Die groepen liggen ver uit elkaar. De eenvoudige luisteraars krijgen als het ware de meezingers, de hoem pa pa en de meest sentimentele stukjes voorgeschoteld die vaak wel onderdeel uitmaken van concerten of opera’s waar meer geoefende luisteraars naartoe gaan maar daarin zijn ingebed. Zo staat het drinklied uit La Traviate vaak op het programma bij uitvoeringen voor eenvoudig publiek terwijl een wat ingewikkelder prachtig duet tussen Violetta en de vader van haar minaar nooit op zo’n programma staat.

Klassiek lijdt dus aan twee uiteenlopende, zelfs tegengestelde, imago’s en ik zie daar zo een twee drie geen oplossing voor; elitair en ordinair met als overeenstemmende uitkomst dat het voornamelijk ouderen trekt.

De ouderen moeten gewoon blijven komen want ik pleit niet dat de muziek minder van hen zou moeten zijn. Ik pleit voor serieuze aandacht voor klassieke muziek. Niet alleen Podium Klassiek en zeker niet belachelijkheden als Maestro of Una Voce Particolare. Die laatste twee programma’s zijn leuk voor aanwas van bezoekers van eenvoudig klassiek. Het is circus klassiek. Geen zichzelf serieus nemend iemand zal naar aanleiding daarvan de weg naar verdieping inslaan.

Echt klassiek is niet elitair. Klassiek is niet gemaakt om rustig op te kunnen studeren of om bij in slaap te vallen. Het mag er natuurlijk wel voor gebruikt worden maar klassieke muziek is vooral gemaakt omdat je het eigenlijk niet moet missen. Het is de maaltijd die je nooit at en waarvan je na eten niet meer kunt voorstellen dat je zonder kon. Het is het boek dat je las dat de rest van je leven fijne herinneringen geeft. Het is die ander die je ontmoette die je leven verrijkte. Voor iedereen natuurlijk een andere favoriete maaltijd, een ander favoriet boek, een ander favoriet mens en ja, ook andere favoriete muziek. Natuurlijk.

Klassiek is niet noodzakelijk maar als je er de tijd voor wilt nemen is het gewoon ontzettend leuk!

Ron

Ron heeft, zoals men dat wel noemt, godsdienstwaanzin. Eigenlijk beter gezegd, Ron is gek en zijn gekte uit zich in te pas en te onpas getuigen van zijn geloof. 

Ik zit op een tweepersoons plek in een volle Sprinter, vlak bij de cabine van de machinist, relatief ver van de deuren af. Ron stapt binnen. Ik had hem toevallig al op het perron zien staan. Hij zag mij niet. Met een grote lach op zijn gezicht sprak hij, iets te dichtbij staand, joviaal met een jonge vrouw. Zij bloosde wat, probeerde afstand te houden, maar ook niet bot te zijn. Wat hij zei kon ik nog niet horen, maar toen de deur open ging hoorde ik hem ‘amén!’ zeggen. De vrouw fladderde wat met haar hand en verdween in de drukte van de treincoupé.

Mensen om hem heen voelen direct aan dat Ron een beetje anders is en kijken stuurs net van hem vandaan, gaan net iets te duidelijk op in wat hun telefoon hen te bieden heeft, waardoor het juist opvalt dat ze niets zien, maar onrustig afwachten.

Waar Ron contact kan maken maakt hij contact. Net voor hem staat een moeder met een kind in de kinderwagen. Ron lacht naar het kind, maakt wat geluidjes richting haar en neigt door zijn knieën als het kind door hem afgeleid haar knuffel laat vallen. Ron pakt de knuffel, houdt hem vast en praat via de knuffel met het kind. Zij strekt haar armpjes uit naar de knuffel en Ron geeft haar de knuffel terug, aait haar over haar hoofd en staat, vriendelijk lachend naar het gezicht van de moeder, op. Zij glimlacht, zichzelf niet zo goed een houding kunnen gevend terug en Ron grijpt dit contactmoment aan om een praatje te maken. 

Vanaf mijn weggestopte plaatsje zie ik dit aan. Hoe komt het toch dat mensen op hun hoede zijn als Ron in de buurt is, ook als ze hem niet kennen? Hij trekt de aandacht. Altijd. Hij is vrij. Te vrij. Hij kijkt mensen aan met een blijmoedige uitdrukking en kan zomaar; ‘Mag ik jou iets vragen?’ zeggen of, ‘Je bent mooi.’ tegen een al dan niet mooie vrouw van welke leeftijd dan ook opmerken. Daarna volgt dan vaak een gesprekje, uit ongemak van de aangesprokene niet bruut afgekapt, waarin hij snel bij Jezus uitkomt. Allemaal met een goedmoedigheid of hij Jezus zelf is. Nee, dat hij Jezus zelf is denkt Ron niet. Hij ziet zichzelf wel als een discipel die niet anders kan dan over Jezus praten. 

De Sprinter is inmiddels drie stations verder. Ik weet dat Ron er bij de laatste uit gaat. Mijn vouwfiets staat bij de deur waar hij nog staat. Ik kan niet om hem heen en loop zijn richting uit. Ron ziet mij en roept verheugd ‘Ha broeder!’. Zoals ik al vertelde ken ik Ron. Ik zat ooit in dezelfde kerk die hij nog steeds bezoekt. Zelf ga ik niet meer naar de kerk, maar omdat ik het altijd makkelijk wil houden spreek ik met hem nog altijd de taal van die gemeenschap. Ik vind het wat gênant, maar ik voel liever zelf ongemak dan dat ik het risico loop dat ik Ron een ongemakkelijk gevoel geef; al is dat laatste praktisch onmogelijk. 

De trein is nog steeds vrij vol en ik besluit vriendelijk te zijn maar toeschouwers toch duidelijk te maken dat ik één van hen ben en ik antwoord ‘Ha Ron, ook klaar met werk?’ ‘In dienst van de Heer maakt vrij broertje.’ antwoordt Ron en hij pakt gelijk door met ‘Is die mooie vouwfiets van jou?God is goed voor zijn kinderen. Amén?’ Ron lacht vriendelijk en kneed mij in mijn schouder. 

Ron en ik zaten op dezelfde jeugdvereniging waar Ron ook al een buitenbeentje was. Niet als veroorzaker van ongemak, maar als de Christen die je eigenlijk zelf ook zijn moest. Ron was het van nature. Ik niet. Ik was al te menselijk en van een ongemak werd dat voor mij steeds meer juist het nastrevenswaardige. 

Ron zit niet in een kramp, heeft geen moeite om wel ín de wereld, maar niet ván de wereld te zijn. Ron is onbekommerd de gek dat het echt christen-zijn inhoudt. Alleen degene die er uitstekend geïnformeerd buiten staat ziet dat. Denk ik. 

‘Ik ben gezegend Ron’ zeg ik. Ik meen het, maar anders dan hij zich voor kan stellen. Ron kijkt mij aan. De glimlach is weg. Rustige ernst. Ik kijk in het gezicht van Christus. Drie seconden maar. Heb ik het dan toch verkeerd begrepen?

De deuren van de Sprinter gaan open. Ron klopt mij op mijn rug. Hij zegt verder niets.

In verwarring check ik uit. Meer dan een door mij gedroomde Christus heeft zich in het gelaat van een voor mij weerzinwekkende getoond. Op de fiets naar huis beleid ik; ‘Heer, ik weet het allemaal niet.’

De spiegel

‘Wat mij laatst overkwam!’

We zaten in een café aan de boulevard van Vlissingen. De barmedewerkster zette een nieuwe ronde pils neer op ons tafelje aan het raam. Het was net te fris om op het terras te zitten. Cor nam een slok en keek mij aan.

‘Je hoort het vaker, maar het ding is…’ Ik onderbrak Cor; ‘Het ding, Cor, je bent vijftig. Kom op! ‘Ja sorry’ vervolgde hij; ‘buurkinderen. Je hoort het de hele dag.’

Door mij afgeleid keek hij naar de bar. ‘Mooie meiden, verdorie, die hebben ze echt overal.’ ‘Dat houdt je hier binnen Cor’ merkte ik op. ‘Weet ik toch’ antwoordde hij en ik besloot verder mijn mond te houden. 

‘Het was vorige week donderdag. Ik moest thuisblijven want ze zouden de gang komen schilderen. Tot twaalf uur hoefde ik niemand te verwachten. Ik had dus alle tijd om de ruimte leeg te ruimen. Die mooie lamp die er al hing toen ik het huis kocht, je hebt hem gezien, haalde ik om ruimte te bieden van het plafond, maar de spiegel die er ook al hing liet ik hangen. Veel te zwaar om er in je eentje af te pakken. Dat moesten de mannen samen maar doen.

Ik zette alvast koffie en om tien over twaalf liet ik de schilders binnen. Ze dronken wat, snoepten van de gevulde koeken die ik speciaal van de bakker had meegenomen en daarna gingen ze aan het werk.

Ik liep de trap op naar mijn studeerkamer en was van plan daar voorlopig niet uit te komen. 

Toen ik de deur opende schrok ik enorm. Een nogal wit uitgeslagen man, zat in mijn bureaustoel die hij in de richting van het raam dat op de achtertuin kijkt gedraaid had.

‘’Hebben ze de spiegel al van de muur gepakt?’’ vroeg hij. Verbouwereerd antwoordde ik dat ik dat niet wist en dat ik wel even wilde kijken.’

‘Zei je dat?’ merkte ik op.

‘Op zo’n moment reageer je spontaan’ zei Cor. ‘In ieder geval liep ik een paar treden naar beneden en ik zag dat ze nog bezig waren met plastic op de mozaïekvloer te leggen. Over de gestalte zei ik niets toen ik de schilders de opdracht gaf om de spiegel niet van de wand te halen. Ze haalden hun schouders op, mompelden iets over onpraktisch, maar ik was opdrachtgever en ik moest het zelf maar weten.

Ik opende wederom de deur van mijn studeerkamer. De wit uitgeslagen man had zich naar de deuropening gekeerd, keek mij vragend aan en ik schudde mijn hoofd; nee.’

‘’Ze hebben de spiegel laten hangen. Goed zo. Doe wat je wilt met die gang maar haal de spiegel nooit van de muur.”

Met dat hij dat zei werd zijn gestalte vager en verdween tenslotte binnen enkele seconden.

Binnen de kortste tijd waren de schilders klaar. De lamp hing weer en voorzichtig hadden ze om de spiegel heengewerkt. Het zag er heel goed uit! De mannen ruimden op en vertrokken.’

‘En wat deed je toen Cor?’ vroeg ik. ‘Dacht je dat het verhaal klaar was’ zei hij. ‘Het gekke is, toen de schilders weg waren keek ik in de spiegel en in plaats van mezelf zag ik de witte man. Ik moet geschrokken gekeken hebben, hij keek geschrokken. Trok ik een grimas, dan grimaste zijn spiegelbeeld. Hij werd mij, maar alleen in die spiegel.’

‘Bij jou ook.’ zei ik. Cor dronk zijn glas leeg. Ik wist niets te zeggen dan ‘en nu?’ ‘Ja, nu.’ antwoordde hij. ‘Nu zitten we er mee.’

Ik stak een hand in de lucht en de barmedewerkster kwam naar ons toelopen. ‘Nog twee bier…tenminste…’ zei ik terwijl ik naar Cor keek. Hij keek naar de barmedewerkster en knikte ja. Ik bestelde nog twee bier.

De heerser

Het was een nare nacht geweest. Vladimir ontbeet licht zoals altijd. Wat toast, met, op doktersadvies, witte kaas en thee. Niets bijzonders. Zijn secretaris las vanuit een andere kamer nieuwsberichten voor. Een discrete speaker stond op gehoorsafstand opgesteld. Met een knop activeerde Vladimir een kleine zoemer in de andere ruimte zodat zijn secretaris wist dat hij direct naar een volgend bericht moest overgaan. 

Frontberichten, het waren er heel wat. Het hield niet over. Economisch nieuws, het ging nog, maar het was niet om over naar huis te schrijven. Internationale politiek, ronduit genieten. Sport, had altijd zijn grootste interesse gehad maar hij kon geen jonge mensen meer zien die niet vochten. Op de keper beschouwd was sport een slap aftreksel van de extase die gewonnen militaire strijd teweegbrengt.

Cultuur, weer zoiets, nuttig, maar hij kon die sensitieve jongelui niet uitstaan. In vervoering door een paar lijnen op een doek.    Muziek, daar voelde hij voor en vriend Valery bracht het mooi. Openbare ontroering door muziek, indien tot wat knipperen met de ogen beperkt misstaat een heerser niet.

Gisteravond had niet anders moeten zijn. Een mooi muzikaal programma. Al die slijmballen waren er met hun vrouwen om hem heen verzameld. Hij, alleen, natuurlijk. Een vrouw, is ze jong en mooi, dan gaat ze fantastisch gekleed en sta je als heerser als een dooie pier te kijk, is ze, zoals al die vleespaleizen van zijn likkers, op leeftijd, dan vraagt iedereen zich af wat de heerser in godsnaam nog met dat kreng moet. Als alternatief een jonge mooie meid naast je is natuurlijk lekker, maar het houdt je maar bezig en voor je het weet ga je er toch aan wennen, raak je in de ban. Zeker als je zo gevoelig bent als hij. Daarbij gaat de aandacht dan maar naar haar uit. Basta! Getrouwd met Rusland en af en toe, achter de schermen een gedrogeerde schoonheid die een dag later bij god niet meer weet wat haar overkomen is. Geen gedoe.

Maar gisteren, het was een recital met liederen van Tanejev en Rachmaninov, dat hij opeens geraakt werd. De sopraan zong:

Oh, zing niet voor mij, schone maagd,

Die Georgische liederen zo droevig;

Ze herinneren mij

Aan een ander leven en een verre kust.

Helaas, jouw wrede melodieën

Herinneren mij

Aan de steppe en de nacht,

En het maanverlichte gezicht van mijn verre geliefde.*

Hij had twee keer moeten slikken en een traan biggelde over zijn linkerwang. Er was niets aan te doen. Het was gezien. In de herhaling zou het niet meer gezien worden, maar toch.

Die nacht droomde hij onrustig. Het was een nare nacht.

* ‘Ne poi krasavitsa’, Bestaand lied van Rachmaninov op een tekst van Pushkin.

De storm

Het was een stormachtige nacht. Dirk was even gaan plassen, liep naar de keuken en tuurde door het raam, waartegen de wind de regen in vlagen sloeg, naar het plaatsje achter. Hij probeerde de schuur te onderscheiden maar buiten het alreeds beschrevene was er niets te zien. 

Dirk ging weer naast zijn vrouw liggen en ze sliepen tot half negen toen ze door het herhaalde geluid van de deurbel ruw gewekt werden. Hij hees zich zo snel als hij kon in zijn broek die naast zijn bed op de grond lag, schraapte zijn keel en deed op de trap naar beneden zacht snel een toonladdertje in de hoop dat hij niet al te slaperig zou klinken als hij degene die aan de deur stond te woord zou staan.

Door het kijkglaasje zag hij dat buurvrouw Maaike voor de deur stond. Haar normaal ontevreden houding stond nu op verhaal halen. Handen in de zij, hoofd licht omhoog gericht en wat ongeduldig van het ene op het andere been wiebelend. Hij opende de deur en zei; ‘Ja, Maaike?’ Maaike begroette hem en sprak hem zoals gewoonlijk met het meer afstand scheppende woord buurman aan. De Es in zijn achtertuin was omgewaaid en lag nu grotendeels in de brandpoort. Hij blokkeerde de boel. Ze had al een of ander nummer van de gemeente gebeld en hulp was onderweg. De heg tussen hun tuinen was deels vernield maar verder had ze nog geen schade opgenomen.

Dirk had geen ervaring met dit soort situaties en hij wist eigenlijk niet zo goed wat hij nu moest doen. Hij was een intellectueel, als zich praktische zaken voordeden zat hij al snel met de handen in het haar. Hij bedankte de buurvrouw, merkte op dat hij direct tot actie zou overgaan en sloot de deur alsof hij daarmee het probleem buitensloot. 

Dirk riep een kort verslag naar boven, opende de achterdeur, deinsde terug voor de regen, liep naar het achterraam in de woonkamer, opende de gordijnen en zag de boom liggen. Hij maakte zich zorgen over het gedoe dat het zou geven. 

Hij zat daar gewoonweg niet op te wachten! Twee jaar met pensioen. Hij had zich genoeg tot zaken moeten zetten waar hij geen zin in had. Eindelijk eindeloos soeverein. Kleine zaken als een onverwachte lekke band of een noodzakelijk nieuw likje verf voor het houtwerk in huis kon hij wel aan, tot de rest kon hij zich niet meer zetten. Hij zag het niet meer. Nog minder dan vroeger.

Ineke kwam naar beneden, liep direct door naar het achterraam in de woonkamer waar Dirk nog stond, nam de situatie vlug op en had ook al een plan voor het hout dat van de boom zou overblijven zodra deze in stukken gezaagd zou zijn.

Dirk klaarde op bij de praktische instelling van zijn vrouw. Ze was van zijn leeftijd maar waar hij zonder dat er fysieke aanwijzingen voor waren voelde dat hij hellinkje af naar het einde ging, had zijn vrouw haar ondernemingszin niet verloren. 

Vanuit de keuken riep ze of hij de tafel wilde dekken. Hij deed dat maar hij maakte er zich ondertussen druk over dat hij zich nog niet in de achtertuin vertoond had. De buren moesten vanuit hun ramen toch iets van beweging van hun kant zien? Passiviteit roept irritatie op. 

Hij trok zijn jas aan en stapte naar buiten terwijl hij Ineke er van verzekerde dat hij binnen een oogwenk weer terug binnen zou zijn.

Uit de schuur haalde hij een snoeischaar en een ijzerzaag, de andere kon hij zo snel niet vinden. Hij liep op de boom af waar hij werkelijk niets mee kon. Met de ijzerzaag probeerde hij wat aan een tak te zagen en met de snoeischaar knipte hij wat klein spul af. Het regende flink en hij voelde zich niet op zijn terrein. Voor vroeg twintigste eeuwse literatuur moesten ze bij hem zijn, niet voor bomen en takken! 

Hij dacht aan zijn werk waarbij hij zich vaak debiel tussen de handige gasten gevoeld had. Gelukkig had hij zijn humor om op terug te vallen. Men vond hem op een aangename manier verrassend en gevat. Hij dacht dat ze hem er daarom bij wilde houden en die situatie had tot zijn pensioen voortgeduurd. 

De kleine takjes wierp hij in de compostbak. Binnen stond het ontbijt al op tafel. Hij hing zijn jas op, deed zijn schoenen uit, zette de tweede symfonie van Brahms op en ging aan tafel zitten. 

Toen Ineke de tafel afruimde hoorde hij een elektrische zaag in de brandpoort. Ineke liep naar buiten en terwijl hij de koffiekopjes, bordjes en bestek in de vaatwasser zette, nam zij polshoogte en sprak met buren. 

Een half uurtje later, hij zat in de studeerkamer over een tekst van Bredero gebogen, riep zij naar boven of hij nog koffie wilde en dat ze met de verzekering bezig was. Ze werd er zo te horen plezierig door in beslag genomen.

Het cafébezoek

Aan de bar in een buitenwijks café zat een sjofel geklede man in zijn halflege glas bier te staren. Het was tegen drie uur in de middag. Mijn plasje moest ik met een consumptie betalen en zo vond ik mezelf net om de hoek aan de bar waar de man, een veertiger, een sigaretje begon te draaien die hij later vast voor de deur zou oproken. Het was stil, geen muziek, verder geen klanten. De barman rommelde wat in het keukentje en ik genoot van het gevoel van ergens veilig niet thuishoren.

Het sigaretje was gedraaid. De man nam een viltje van de bar, hield deze op zijn kant tussen zijn vingers en sloeg er zacht maar resoluut eenmaal mee op het hout. Niet om de aandacht van de kastelein te trekken, meer als startpunt voor een gesprekje of monoloog. Er kwam niets. Automatisch zei ik; “tsja”. 

De man keek nog eens in zijn glas, nam een slok en zei zo voor zich uit; “Ik moet maar eens gaan, het oefenkind staat zo voor de deur.” Hij stond op, hief zijn hand achteloos mijn richting uit, riep de kastelein een korte groet toe en verliet het café. Door het raam zag ik dat hij zijn sigaretje opstak en wegliep. 

Ik dronk mijn biertje uit, rekende af en vervolgde mijn weg.

Cursus Italiaans (GT)

Ook dit jaar hadden Douwe en zijn verloofde Rita hun vakantie in Toscane doorgebracht. Verliefd op elkaar, verliefd op Italië nam thuis het gewone, routineuze leven weer zijn gang. De fles daar heerlijke, maar hier wat vlakke, Italiaanse wijn was op, het Belgische biertje begon weer te bevallen.

Op hun wekelijkse zaterdagse ronde door de binnenstad speurden ze in hun favoriete winkeltjes naar interessante afgeprijsde boeken. Geen vangst! Toch een beetje teleurgesteld wandelden ze langs de tijdelijke tentoonstelling van schilderstukken naar de uitgang van de grote boekwinkel waar Rita een foldertje van de Volksuniversiteit uit een rek aan de muur greep. Meestal belanden dit soort foldertjes in een zijvak van een tas waar je ze weken later wat verkreukelt tegenkomt en ongelezen de papierbak in gaan.

De reis zat echter nog vers in het geheugen, de melancholie gierde door hun wezen, de inschrijving kwam op het programma!

Thuis, met verse broodjes haring voor de lunch, kroop Douwe met een kopje espresso achter de laptop en vond al snel de cursus Italiaans die beider interesse gewekt had. Over twee weken begon de eerste les, acceptabel tarief. Italiaans voor beginners (ST) zat vol, Italiaans voor beginners (GT) bood nog ruimte.

Benieuwd naar het programma togen Douwe en Rita veertien dagen later, een donderdagavond, naar het cursuslokaal. Wie zou hun docent zijn; een volbloed Gabriella Tebaldi of een teleurstellende Gerhard Treurhuis? 

Ze waren wat laat. Lege koffiekopjes in de hal voor de lesruimte. De deur was dicht. Douwe klopte zacht, geen gehoor. Douwe klopte wat harder. Niets. Rita nam het initiatief en opende de deur voorzichtig. Samen staken zij hun hoofden om de deur en wat ze zagen was een in deze context voor hen zo vervreemdend schouwspel dat ze zich plompt op hun tenen, terwijl dat absoluut niet nodig was, uit de voeten maakten.

In een nabijgelegen café  kwamen ze boven een beker warme chocolademelk met slagroom wat tot zichzelf. Wie had dat gedacht, (GT) gebarentaal.

Het been

Hij wist niet wat hem overkwam. Hij liep met zijn zwarte vuilnisbakkenrasje Boris over een voetpad tussen schoolgebouwen door en voelde ineens een krankzinnige scheut pijn in zijn rechterbovenbeen. Hij zakte door dat been en viel op wat een dunne stok leek te zijn die zich daardoor verder door zijn vlees boorde. Hij schreeuwde het uit en kronkelde over het pad. Een felle, niet afnemende pijn, hij dacht aan een zenuwbaan, dwong hem om te bewegen zoals migraine ook tot bewegingsdrang kan leiden.

‘Help, help, ziekenwagen’ schreeuwde hij uit en hij jammerde in paniek ‘oh God, God, oh God wat een pijn. Maak mij af. Niet meer dit! Verlos mij!’

Het plein van de nabijgelegen school stroomde vol kinderen die zich blijkbaar niet in de lokalen hadden laten houden. Een conciërge rende met een mobiele telefoon op hem af en probeerde met hem te praten terwijl hij 112 belde. Met Frans, de gewonde, viel echter amper te praten en de conciërge kon zelf redelijk goed zien hoe de zaken er voor stonden. Een pijl, zoals je die in Westerns ziet, stak diep in het been. Van achter, zo’n tien centimeter onder de bil.

Kinderen riepen ‘daar, daar is hij!’ en ja, op een meter of tien van waar Frans lag stond een jochie van een jaar of elf met een voor zijn lichaamslengte nogal forse handboog die er heel wat professioneler uitzag dan wat hij zelf op die leeftijd met zijn vader in elkaar knutselde.

De meester van groep zeven vloog op de jongen af en de concierge hield zich verder met Frans bezig die nog steeds over het pad kronkelde. Er was weinig bloedverlies. De wond sloot zich als het ware enigszins om de schacht.

Een week later. Frans lag met flinke koorts in het ziekenhuisbed. Aanvankelijk leek de situatie, hoewel die ernstig genoemd moest worden, niet op die manier dramatisch dat de behandeling naar een situatie moest worden gebracht die drastisch genoemd kon worden. De pijl was verwijderd, er was van alles kapot in zijn bovenbeen dat chirurgen operatief zo goed mogelijk probeerden te herstellen, maar waarschijnlijk door de pijl zelf, was de boel gaan ontsteken en wel zo buiten de perken dat er besloten was het been van Frans te amputeren.

Frans, door koorts en medicatie niet helemaal bij zijn positieven, werd zo goed en zo kwaad als het ging over het noodzakelijke besluit ingelicht. Meer dan een buurvrouw die voor Boris zorgde had hij niet en zij zat op dit moment naast zijn bed.

Wat Frans ook vond en hoe hij zich ook bij voelde, hij wist dat het niets uitmaakte en hij hield het voor zichzelf. De buurvrouw, Ineke, wilde wel praten en Frans, de verpleegkundige en de chirurg hoorden een van de situatie van Frans afdwalend verhaal over haar eigen ellende aan. Hij knikte ter compensatie van zijn gêne begripvol naar haar en herhaalde in zijn hoofd continu de uitroep ‘hou op!’ en dat overstemde de aandacht die hij voor haar verhaal leek op te brengen. 

Frans keek naar de vorm van zijn rechterbeen dat onder het laken lag en hij stelde zich voor dat hij voortaan alleen nog de vorm van zijn linkerbeen zou zien. Hij besefte dat hij aan zijn been gehecht was. Het litteken op z’n onderbeen door een ongelukje met de fiets opgelopen toen hij ,nu dertig jaar geleden, van een lagere school vriendje naar huis fietste, de drie moedervlekjes op rij in z’n lies, zijn knie die niet speciaal mooi was maar wel zo vertrouwd dat er afstand van doen nogal pijn deed. Toen hij aan zijn tenen dacht moest hij huilen. ‘Mijn tenen’ jammerde hij zacht. 

De buurvrouw hield op met vertellen en keek hem verbaasd aan, de chirurg keek naar de deken maar de verpleegkundige zag hem in het gezicht en glimlachte bemoedigend. ‘Ik begrijp het meneer.’ zei ze zacht en legde haar hand voorzichtig op zijn linkerbeen. Het gebaar troostte hem.

Een paar uur later werd Frans naar de operatiekamer gereden. De buurvrouw had blijkbaar afscheid genomen, hij kon het zich niet herinneren. Op zijn nachtkastje werd, terwijl hij onder narcose gebracht werd, de krant neergelegd die hij tijdelijk in het ziekenhuis liet bezorgen. Hij had er op pagina negen in kunnen lezen dat het jochie met de boog de hond had willen raken die een paar weken daarvoor in het voorbijgaan vervelend had geblaft toen hij net geconcentreerd op een bankje in de voortuin een kinderboek van zijn opa zat te lezen. Arendsoog. 

Oudjaarsavond 2999

Het is koud. Drzjl staat op het punt om naar huis te gaan. De avond valt tegen. Hij heeft met vrienden afgesproken en hij ging er wel een beetje van uit dat Sdpjl ook mee zou komen. Ze is altijd van de partij maar vanavond blijkbaar niet. Bzvjl, die haar ook wel ziet zitten, is uit z’n sas. Drzjl loopt nog achterom, daar wil ze wel eens met vriendinnen staan. Geen vriendinnen, geen Sdpjl.

Nadat Drzjl met een smoesje afscheid nam van zijn vriend Bzvjl en de rest, hen alvast een gezonde millenniumwisseling toewenste, gaat hij weer achterom en spreekt Bwikj, de daar vaak en nu ook rondhangende drugsverslaafde, aan of hij in ruil voor een kleine tegemoetkoming iets voor Drzjl kan betekenen. Dat kan Bwjkj wel.

Sdpjl loopt Straat 12 op en neer. Het is dé hoofdstraat van de uitgaanswijk in Eyo. In steegjes die op de hoofdstraat uitkomen hangen witte mensen rond. Met hun melancholieke ogen staren ze je aan terwijl ze wezenloos voor zich uit brabbelen. Sdpjl merkt ze amper op maar dan schiet er eentje naar voren en spreekt haar aan. Het is Bwjkl, een vreemd snuiter. Wit, maar uit ouders van kleur. Zijn vader had er alles aan gedaan om hem gewoon geaccepteerd te krijgen. Het leverde hem alleen maar spot op want was Bwjkl wel van hem? Bwjkl was van de witten en met wat hulp van verdovende middelen legde Bwjkl zich er bij neer. De jongeren kennen hem echter nog van school en zo staat hij nog altijd met een been, hoe onbelangrijk ook, in de wereld van kleur. 

Sdpjl krijgt van hem te horen dat Drzjl haar op het dakterras van de Westtoren verwacht. 

Hoewel Sdpjl zich wat meer van de millenniumwisseling voorgesteld had schat zij haar kansen dat het nog beter kan worden dan samen met Drzjl slecht in. De Westtoren staat drie blokken verderop hogerop de flank van de heuvel waarop Eyo ligt. Het dakterras biedt een prachtig uitzicht op de stad en haar eindeloos omringende water waarop de maan in deze wolkeloze nacht weerschijnt. 

Daar drinkt Drzjl een drankje. Als hij Sdpjl in het oog krijgt zwaait hij naar haar. Zij zwaait terug en loopt over het niet heel volle terras op hem af. Ze bedankt hem ervoor dat hij om haar vroeg. Ze rekenen snel af en nu is zij deze millenniumnacht nacht voor hem. 

Een vreemde geschiedenis

Normaal is hij niet zo moeilijk maar dit weet hij toch niet luchthartig op te pakken.

Snel ritst Jan de toegang van zijn groenplastic tuinkasje dicht. Het was al weken dicht geweest en hij zou het na nu nog weken dicht kunnen houden. Was hij opgemerkt? Van buiten de tuin waarschijnlijk niet. Het kasje staat dicht op de heg en er moest maar net iemand van boven uit een raam op de achtertuinen staan te kijken om hem te hebben zien schrikken. Wat hij binnen in het kastje zag leek hem ook niet op te merken. Het zijn de hete uren van de dag en er hangt een grote rust over de buurt. Voor zijn tuin en kas gaat dat ook op.

Die nacht, hij kan niet slapen, laat zijn vrouw slapen en staat beneden voor het keukenraam dat uitzicht op de achtertuin biedt. In het kasje gloeit zwak licht en hij ziet een kleine schaduw als in een wajangspel bewegen. Jan wendt zijn blik af. Natuurlijk kan hij het niet blijven negeren maar wat te doen?

Rond tien uur ‘s ochtends gaat hij op het kasje af. Voor de zekerheid heeft hij een schep uit de schuur gepakt. Je weet gewoon niet wat je kunt verwachten!

Wederom ritst hij de toegang tot het kasje open. Het wezen, hij weet er even geen ander woord voor, kijkt hem monter aan en nodigt hem binnen. Hij, want het is een hij, is nog kleiner dan onze held gisteren in de snelheid opgemerkt dacht te hebben. Hij zit op een blad van onkruid waarvan Jan niet weet wat het precies is maar het groeit welig in hun tuin. De kleine baas babbelt er ondertussen lustig op los. Of Jan ‘s ochtends vroeg ook zo naar koffie verlangt? Hoe hij denkt over de katten in de buurt en of Jan verder nog plannen voor de zomervakantie heeft?

Niet groter dan een flesje Flügel is hij denkt Jan en hij onderbreekt het mannetje door zichzelf onhandig voor te stellen; ‘Jan ben ik. Ik bedoel, ik ben Jan.’
‘Dat weet ik toch.’ zegt het manetje, net of Jan met oud nieuws komt. ‘Ik ben jou, dus hoe zou ik niet kunnen weten wie ik ben?’

De grote Jan staat perplex, heft zijn vinger op en denkt over een tegenargument. Wat kleine Jan zegt is echter zo vreemd dat er met goed fatsoen niet tegen te argumenteren valt. Eigenlijk heeft hij geen antwoord, alleen verbazing en dat straalt hij dan ook uit.

Kleine Jan, die nog niet klaar over koffie bleek te zijn, vraagt hem om wat in de keuken te halen. Een borrelglaasje vol is meer dan voldoende. Wel een beetje melk erbij.

Grote Jan besluit van het verzoek gebruik te maken door de tijd die hij nodig heeft om het in te willigen aan nadenken te besteden en hij loopt naar de keuken.

Dit kan helemaal niet! Dit is buiten het voorstelbare. Wat is hier aan de hand? Snel loopt hij naar boven waar zijn vrouw, Aagje, de was opvouwt. Hij vertelt haar de geschiedenis maar zij is niet verbaasd; ‘Kende jij hem niet dan? Mijn Aagje ken ik al heel mijn leven. Ze is er nu even niet maar dat komt omdat ik nu met jou praat.’ Ze is er alleen voor mij en Jan is er alleen voor jou.’.

Jan loopt met een borrelglaasje vol koffie terug naar de tuin. Kleine Jan staat voor het kasje en grote Jan vertelt hem wat hij en Aagje bespraken. Kleine Jan kende Aagje noch kleine Aagje. Kleine Jan bestaat alleen voor grote Jan zoals kleine Aagje voor grote Aagje bestaat.

Ik lees het verhaal over Jan en zijn kabouter en ben blij dat dit soort gekkigheid alleen in ons hoofd kan bestaan, hoewel dat voor velen helaas zo werkelijk is dat er geen realiteit tegenop kan.