Het geval D.

Haar billen. Een meisje van vijftien jaar. Een string. Vrolijk, ongedwongen, omhelzen. D. voelde zich vaak machteloos.

Twintig jaar geleden huwde hij het leukste meisje dat hij ooit gezien had. Wat vond hij haar exotisch! Verslaafd was hij aan haar. Wat ze in hem zocht? Geen idee. Zijn rust misschien?

Zonder het echt op te merken werd exotisch normaal of minder exotisch. Hij kon het zijn vrienden niet vragen. Hij zag iets in haar, zij niet. Voor hen was het gewoon een van de vrouwen zoals hun vrouwen vaak gewoon een van de vrouwen voor hem waren.

Voor D. was zij nu ook gewoon een van de vrouwen. Heel af en toe leefde zijn verwonderde bewondering op. Vaak tijdens vakanties als hij haar buiten haar dagelijkse routine zag.

De kus was werktuigelijk geworden. Ze hielden van elkaar maar wat hij in het begin soms had, het beven als hij bij haar in bed stapte, was hij vergeten, totdat…

Meisje Helena stond voor hem. Gewoon in de lift. Iets te dichtbij zoals zo vaak. Hij kon het haar op haar achterhoofd ruiken. Hij sidderde. Die kont. Verdomme, zo dicht bij zijn geslacht.

Het gebeurde in een vlaag van fatalistische waanzin. Hij sloeg haar heel zacht op haar rechterbil en liet zijn hand even liggen. Ze draaide zich om en zei schijnbaar verwonderd; ‘meneer!’

Zijn hand zat al in zijn broekzak om zijn piemel snel in een wat minder ongemakkelijke positie te krijgen. De liftdeur ging open. Zij gaf hem een kus op zijn mond en weg was ze.

Hij wist dat er iets ongehoords gebeurd was, dat er een camera in de lift hangt. Wat bezielde hem! Uitdagende meisjes moest hij als onschuldige meisjes zien. Niet voor hem bestemd! Maar haar reactie, wat moest hij daarmee?

Hij liep de gang door, langs de portiersloge waarin de conciërge achter het loket in een blaadje zat te kijken. In de achtergrond de schermen met camerabeelden. 

Hij gaf les aan 2b. Het volgende uur zou hij Helena aan het tafeltje net voor zijn bureau treffen. Hoe zou het verder gaan?

Dat moment

Vorig jaar keken mijn vrouw en ik voor het eerst ‘Twin Peaks’. Het was er nooit van gekomen. Ik vond het anders dan ik mij had voorgesteld, er zat veel meer mooie emotie in dan ik gedacht had. Ik verwachtte vooral vervreemding.

Nee, ik kon me met de meeste karakters identificeren en dat heb ik toch nodig om te blijven kijken.

In ‘Twin Peaks: Fire walk with me’ had ik dat al veel minder. Er ontstond meer afstand tussen de karakters en mij als kijker.

‘Twin Peaks: the return’ is een lastige. Heel goed aangeschreven, Kyle MacLachlan zet de karakters die hij speelt prima neer, David Lynch vult zijn rol iets minder innemend in, Catherine E. Coulson, the Log Lady, speelt heel intens maar die is dan ook werkelijk stervende, maar de rest van de originele cast, behalve de ‘native-American’ adjunct sheriff en nog één iemand anders komen niet meer lekker uit de verf. Ze zijn uitgespeeld en het is überhaupt de vraag waarom Lynch die fictieve plaats nog terug haalt. Het lijkt wel alleen om de naam van de serie.

Eigenlijk valt de hele ‘return’ wat tegen. Twee helden van ‘Mulholland Drive’, Naomi Watts en de man met de bijzondere blik, Patrick Fichler, herken je direct als Lynch-karakters. Watts is van deze twee de meest belangrijke nieuwkomer en maakt met haar uitstraling de voor de kijker zo frustrerende rol die MacLachlan speelt dragelijk. ‘The return’ moet je gezien hebben zoals je ook een wat mindere Suske & Wiske gelezen wil hebben. Er is één scene in ‘The return’ waarbij de hoop op het oude Twin Peaks-gevoel bijna werkelijkheid wordt. De meest sentimentele scene ook maar dat mag. Het is de catharsis die wel moest zijn. Zonder deze scene had ’the return’ weinig waard geweest. Bobby ziet onverwacht Laura’s foto.

Show Me Heaven in de asfaltjungle

In een eerdere blog schreef ik dat vroeger met mijn ouders de Pinkstergemeente bezocht. Na de tijd in de Pinkstergemeente kwam een tijd in de Volle Evangeliegemeente (waar dat ‘volle’ voor stond heb ik nooit geweten en ook nooit opgezocht).

In die tijd las ik als tiener ‘ Het kruis in de asfaltjungle’ van de Amerikaanse dominee David Wilkerson. Ergens in de tweede helft van de vorige eeuw begon hij met evangelisatie onder New Yorkse jeugdbendes. Denk een beetje aan West Side Story types. Gewelddadiger? Mwah. In de musical werd er ook flink gevochten en er viel een dode.

Mijn ouders hadden cd’s als Knuffelrock (ik heb ze er nooit op zien knuffelen). Tijdens het lezen luisterde ik muziek en zo ook tijdens het lezen van ‘Het kruis in de asfaltjungle’.

Er komt een scene in het boek voor die ik als erotisch uitdagend ervoer. Ik weet er weinig meer van maar het speelde af in een theater of filmzaal waar bendemeisjes, zo herinner ik mijn maar ik kan het fout hebben, de dominee uitdaagden.

Toen ik die scene las hoorde ik waarschijnlijk net ‘Show me Heaven’ van Maria McKee. Waar ik op aansloeg was het trommelritme dat tijdens de coupletten dominant is. De videoclip kende ik niet. Ik stelde mij er veel meer zwoelte bij voor.

Zo gaat dat.

Dat brengt mij bij iets anders. Onevenwichtige hits. De broeierigheid van de coupletten contrasteert mij iets te veel met het schelle van het refrein. Het nummer gaat ook te lang door. Deze blog niet.

Zo haalde ik als tiener wat een tiener nodig heeft uit een boek waarin de broeierigheid juist als een verdrietige situatie werd voorgesteld. Niet zonder reden waarschijnlijk. Het nummer blijft er altijd mee verbonden. Ik zie de meisjes als de jonge Audrey Horne dansen. Dezelfde tijd. Faling stond ook op de knuffelrock cd. Audrey zou ik pas decennia later via een streamingsdienst zien. Ook haar vergeet ik niet.

vgggrgrggdrgv

Bitter Sweet Symphony

Het jaar 2008 was bijzonder. Barack Obama werd tot president van de Verenigde Staten gekozen, Barack Obama werd tot president van de Verenigde Staten gekozen, Barack Obama werd tot president van de Verenigde Staten gekozen en de kredietcrisis brak uit.

Met mijn neef bezocht ik vrijwel platzak Oxford. Mijn studie duurde eindeloos en zou nog eindeloos duren. In september van dat jaar, kort nadat ik van vakantie terugkwam, ontmoette ik wat nu mijn vrouw is.

Ik ontmoette haar en ik voelde dat mijn leven veranderde. Deze blog is openbaar. Ik zal u best wat geven maar een open boek zal ik niet zijn. De tijd van bijna onbeheerst van me afschrijven ligt achter mij. Dan had u mijn blogs twintig jaar geleden moeten lezen. Geen emotioneel vuilnis trouwens. Volgens mij heb ik veel gedownload. Ergens is een file…

Ik fietste over de Willemsbrug in Rotterdam, sowieso een belevenis. Het was de Willemsbrug of de Erasmusbrug voor mij. De weg naar station Blaak vanwaar ik naar huis spoorde, ergens in de buurt van station Dordrecht Zuid.

De Willemsbrug. Ik keek omhoog. Dat rode staal. Indrukwekkend. Dat had ik altijd al gevonden. Ook toen we in de jaren tachtig vanuit Dordrecht met het gezin naar Pinkstergemeente Kom & Zie aan de Boezemweg in Rotterdam reden. Op zaterdagavond en zondagmiddag. Daar zal ik nog wel eens over schrijven.

De Willemsbrug die ik dus al zo lang kende, waar ik sinds kort uit mijn werk overheen fietste. De brug waaraan ik voor altijd zal denken als ik aan de eerste ontmoeting met wat nu mijn vrouw is denk.

Het gevoel van innerlijk openbreken. Ontstaan van verbinding. Niets van een toekomst weten maar aanvoelen dat het anders zou zijn. Anders werd het!

Vrouwen liepen de deur niet bij me plat. Met wat nu mijn vrouw is kreeg ik pas zeven jaar na de Willemsbrug een relatie. Zeven intense jaren. Vreselijk en heerlijk. Een ander was haar voorgegaan. Die relatie ontstond vrijwel direct en hield ook weer heel snel op. Een krankzinnige tijd maar ook voor altijd heel bijzonder. Ik had het niet gemist willen hebben en ik ben nog altijd blij dat ik haar ontmoette. Heel af en toe, totdat ik Facebook de deur uit deed, stuurde ik haar een Messenger-bericht waarop ik altijd een ongecompliceerd en vriendelijk antwoord terugkreeg. Begin dit jaar nog, als ik mij goed kan herinneren. Haar nummer heb ik nooit meer gevraagd.

Vrouwen dus. Licht ontvlambaar ben ik. Hoewel ik van zien en gezien worden het gezien worden niet in erotische vorm kon meespelen, zag en zie ik graag. In deze tijd van strijden tegen, nee, verzwijgen van de natuur, speelt men natuurlijk graag dat men door de sekse heen kijkt. Je ziet geen leuke vrouw of man meer, je ziet of alles en iedereen aseksueel is. Nu is iedereen die ik niet aantrekkelijk vind in mijn ogen aseksueel, maar dat komt simpelweg omdat ik er geen gevoelens bij heb.

Terug naar hoe het leven veranderde. Het veranderde totaal. Na een paar weken was zij het richtpunt van gedachten geworden. De vrouw waarmee ik van alles ondernam. De vrouw waarmee ik van alles meemaakte.

Ik was dertig toen ik haar leerde kennen. Ik had het gevoel dat mijn sturm und drang periode zo’n beetje voorbij was. Aan het uitgaansleven had ik al geen deel meer. Mijn vrienden settelden zich en kregen kinderen. Uitgaan was een babbel bij een vriend achterin de tuin. Spannender werd het eigenlijk niet.

Ook mijn ontwikkeling was tot stilstand gekomen. Mijn droom van documentairemaker was op de wenselijkheid van studie afmaken en vast inkomen hebben gestrand. Schrijven deed ik veel maar ik geloofde niet dat ik er ooit mijn beroep van zou maken. Studeren deed ik wel maar zo half half. Ik had er twee waardeloze baantjes bij waarvan ik nog wat maakte waardoor ik daar ook goede, hoewel dun gezaaide, herinneringen aan heb. Ik was vast aan het roesten en haar ontmoeten bracht daar verandering in.

Opeens kwamen werelden bij elkaar. Bezoek aan musea, nu met haar. Bezoek aan dansvoorstellingen, nu met mij. Museumnacht Rotterdam, concert hier, concert daar. Samen zomergasten kijken en hopen dat ze zou blijven slapen…wat ze maar heel af en toe deed. Het hopeloze gemis als ik na zo’n avond alleen naar huis liep.

In die tijd bezorgde ik ’s ochtends kranten (derde baantje). Vreselijk vroeg door de wijk met Beth Hart, Muse, Radiohead, Bruckner 4, Schuberts Unvollendete, Coco Rosie, Antony and the Johnsons en natuurlijk de fantastische Rufus Wainwright… Al die muziek koppelde ik aan haar, ook als het niets met haar te maken had. Altijd was zij in mijn hoofd. Niet als waanzin, nee, dat niet. Als van haarzelf losgezongen figuur die in mijn altijd vermoeide geest, vermoeid door slaaptekort van het kranten bezorgen en niet op tijd naar bed gaan, als niet haarzelf ronddwaalde.

Oh die tijd! Mijn zo normaal aardse vrouw. Ik haar zo normaal aardse man… Haar geur toen ook, nee, lees verder, dit wordt geen gênant stukje. Niet haar lichaamsgeur. Daar dacht ik niet aan en als ik er al aan zou denken zou ik het niet opschrijven. De geur van haar kleding. De geur van haar studentenhuis. Het werd heerlijk voor mij. Die geur is weg. De geur nu is de geur van mijn kleding, ons huis. De geur van dat andere, geur die bij het begeerlijke hoorde. Ik hield van haar studentenhuis. De geur daar, buiten mijn wereld. Haar wereld.

Haar vriendinnen van toen. Nog vriendinnen. Ze horen bij mijn vermoeide wereld van toen. Ze zijn allemaal zeventien jaar verder. Ik zou niet zeggen dat er geen lol meer aan te beleven valt maar ze waren jong en onbehouwen. Die mateloze tijd. Die intense tijd.

Alles en iedereen wordt bij voortdurende nabijheid gewoon. Ik ben dat voor haar geworden, zij voor mij. Dat wil niet zeggen dat je zonder wil. Nee, absoluut niet. Het de ander tot een wezen buiten zichzelf voorstellen wordt opgeheven. Is niet meer houdbaar. Wie voortdurend nabij is valt niet bij elkaar te fantaseren.

In gedachten ben ik weer terug op die Willemsbrug. Ik weet hoe het verhaal verder ging. Waar wij nu staan. Ze stuurt net een bericht dat het gezellig is met collega’s. Ze hebben een uitje en gaan nog even de stad in. Ze gaat uit. Ik ben er niet bij. Vroeger haalde ik me dan in mijn hoofd dat ze van alles uitspookte en dat was ook wel eens zo.

De verkrachting

I

Het gebeurde op een schoolfeest. Hoe lang duurde het nou? Vijf? Verdomme, laat het inderdaad vijf minuten geduurd hebben! Vijf minuten die sindsdien in de negeerhoek van mijn bewustzijn huizen. Lust en schuldgevoel. Was het maar nooit gebeurd, maar, eeuwig mag het duren. De vloek zal zijn zolang ik leef, zo lang zij leeft.

Ik zag haar vaak en graag. Zij zag mij niet staan. Natuurlijk niet. Ik bevond mij aan de rand van de groep. De achteraanlopers, niet eens een meeloper. Ik deed niet mee. Ik telde niet. Ik keek en was aanwezig. Al lang blij dat ik niet de pispaal was. Daar bleef ik ver vandaan. Letterlijk.

Ik genoot van haar, zoals zovelen. Denkend aan haar trok ik mij ‘s avonds in geile buien af. In
romantische buien droomde ik mij samen met haar en trok mezelf alsnog geil geworden af. Zag ik haar dan weer op school dan schaamde ik mij voor de vertrouwelijkheid die ik fantaseerde. Zij zag mij niet maar zoals de meest geliefde meisjes was ze ook vriendelijk jegens onaanraakbaren omdat ze zich dat kon veroorloven.

In het voorbijgaan, als ik bijvoorbeeld sullig in haar weg liep, had ze voor mij ook wel een glimlach over. Haar reputatie hoefde ze niet te bewaken. Nog niet. Ze was werkelijk nog onschuldig. Net vijftien jaar. Ik zestien.

Ze was intelligent ja. Mooi, vanzelfsprekend. Een natuurlijke schoonheid zoals dat genoemd wordt. Veel make-up had ze niet nodig. Een lieve lach. Blauwe ogen, donkerblond haar. Wenkbrauwtjes om te kussen.

Wat maakt iemand aantrekkelijk? De som der delen. Ik was ongelooflijk verliefd op haar maar ik wist niets om haar interesse in mij op te wekken.

Omdat ik mezelf geen houding wist te geven was ik schuchter. Ik ging contacten uit de weg. Ik voelde mij anders dan dat ik dacht dat mijn medeleerlingen zich voelden en ik wist daar geen onderscheidend voordeel uit te halen. Gespeend van elk charisma was ik niet mysterieus ondoorgrondelijk.

Maar ging zij mij voorbij, ik probeerde haar geur ongemerkt op te vangen, keek zij mijn kant op, ik probeerde haar blik te vangen wat vrijwel nooit gebeurde want als haar blik mijn
kant uit ging was het omdat haar gedachten afgedwaalde en ze dromerig voor zich uit keek. Zo’n moment wilde ik wel vastgrijpen!

Einde van het laatste schooljaar. De examens waren achter de rug en het was tijd voor het grote examenfeest dat onze school jaarlijks organiseerde. Ik was de examens aardig doorgekomen, blonk nergens in uit maar zorgen waren er niet geweest.

Sanne, van nu af aan moet ik haar naam noemen, was met schijnbaar gemak door haar examens gerold. Ik wist er natuurlijk niet het fijne van, maar haar opgewektheid leek in ieder geval niet onder deze periode van stress te lijden gehad te hebben.

Wij, klasgenoten, hadden elkaar de laatste weken nauwelijks op school gezien. Wat vrienden- en vriendinnengroepjes buitenschools samen ondernamen weet ik niet. Ik had wel wat contacten op school maar dat was met een zittenblijver en wat van zijn klasgenoten. Een slimme jongen overigens maar functioneren in een systeem deed hij nauwelijks.

Hoewel deze vrienden er niet bij waren ging ik wel naar het schoolfeest. Ik leefde niet in onmin met mijn klasgenoten, ik vond er gewoon geen aansluiting. Bang voor nare omstandigheden hoefde ik niet te zijn al zouden anderen in mijn schoenen die wel tevergeefs aansluiting zochten de omstandigheden naar gevonden kunnen hebben. Ik vertrouwde op drank. Dat was er toen ook nog voor niet volwassenen.

Het was knus. Ook ik had aanspraak. Het leek of het elkaar waarschijnlijk niet meer, of in ieder geval lang niet meer zien, ook naar wie normaal geen aanspraak hadden de tongen van de gezelligen los maakten.

Er waren die avond minstens drie jongens die mij vroegen wat mijn plannen voor een vervolgopleiding waren. Mijn antwoord was dat ik Literatuurwetenschap zou gaan studeren. Leiden.

Welwillend maar daar verder geen gesprekstof in vindend werd ik goedmoedig op
mijn schouders geklopt en succes gewenst. Wat zij gingen studeren? Ik geloof niet dat ik het gevraagd heb.

Wat Sanne ging doen wist ik. Rechten. Rotterdam. Geen slechte keuze. In ieder geval beter dan al die modieuze studies waarvoor je toen ook al kon kiezen.

Met haar grote vriendengroep maakte ze middenin de vrolijk versierde aula lol. De meisjes dronken vooral licht alcoholische mixdrankjes, een enkeling hield het bij frisdrank of sap. De meeste jongens dronken pils, Een enkeling was aan de wijn, frisdrank of sap. Ik dronk wijn.

Sanne had over aandacht niets te klagen. Ik had graag haar aandacht gekregen maar ik wist niet hoe ik haar van anderen onderscheidend aandacht moest geven. Waar moest ik haar mee complimenteren? Met haar outfit? Die was leuk maar ik was geen volwassene die zulk soort opmerkingen maken. Er was simpelweg geen basis voor een babbel. En bovendien, daarvoor zou ik even een op een contact met haar moeten hebben. Dat zag ik nog niet gebeuren.

Ik dronk twee glazen wijn, zag veel geslaagden de eerste stapjes op de dansvloer zetten en ik zag Sanne ongecompliceerd fantastisch zijn.

Een niet te harden geilheid maakte zich onder invloed van wijn, de beat van de muziek en Sanne’s aanblik van mij meester. Met moeite wist ik mijn gezwollen lid te verbergen door mijn overhemd uit mijn broek te trekken en over mijn schaamstreek te laten hangen. Wat was ik blij dat ik wijde overhemden droeg!

Ik zag haar dansen. Vrolijk zijn met jongens die mij niet begrepen. Ik stond aan een kant van de dansvloer. Wie niet dansten klapten de dansers aanmoedigend in een grote kring toe.

Nu en dan verlieten wat medescholieren de kring om zelf te dansen, terwijl dansers zich met een bij de bar gehaald drankje in de kring voegden. Ik stond besluiteloos in de kring. Ik voelde me niet vrij om vrolijk mee te dansen. De wijn had me niet in die richting geholpen.

Ik werd afgunstig, jaloers, en een vreselijke gedachte kwam over mijn brein dat geen uitweg wist voor de geile gevoelens. Ik zal Sanne krijgen. Eens en dan nooit weer! Het plan ontwikkelde zich razendsnel. Ik moest haar alleen op het toilet te zien krijgen. Hoe kreeg ik haar daar?

De door de school ingehuurde dj moedigde de dansers aan en startte een nieuwe hit in.
Achter de kring langs manoeuvrerend benaderde ik de dj en vroeg hem op mijn teken een nummer aan te kondigen. Had hij ‘Pump Up The Jam’ toevallig bij zich? Dat had hij. Hij vroeg nog van wie het verzoek was maar ik gaf aan dat hij alleen; ‘De volgende plaat is voor Sanne, de schoonste!’ hoefde om te roepen. Als teken zou ik in zijn gezichtsveld met mijn rechterarm naar hem zwaaien.

Ik kon alleen hopen dat het een beetje zou lopen als ik hoopte. Nu drankjes overvloedig gedronken werden zag ik nu en dan wat meisjes samen en jongens alleen richting toiletten verderop in het gebouw lopen. Sanne en het groepje meisjes waar ze het meest mee omging had ik nog niet zien gaan maar ik verwachtte dat het elk moment kon gebeuren.

Het was wen gok maar ik hoopte er op dat haar naam noemen door de dj haar op de dansvloer zou houden terwijl haar ‘inner circle’ snel even het toilet zouden bezoeken.

Ik moest snel zijn. Ik glipte de zaal uit, de openstaande deur van de conciërge binnen, greep een A4’tje, schreef daarop ‘Defect, gebruik docententoilet’, nam een stuk plakband, vouwde het papier in mijn broekzak en zorgde dat ik zo binnen een minuut weer aan
de rand van de dansvloer stond, recht tegenover de dj.

Tien minuten duurde het nog voordat ik het groepje meisjes met Sanne aanstalten zag maken om naar het toilet te gaan. Ik zwaaide naar de dj, hij zag mij en sprak uit wat ik hem opgegeven had.

In de vriendinnengroep was kort overleg, Sanne bleef zo lang op de dansvloer, de andere meisjes gingen snel even heen en weer.

Het nummer werd gedraaid. De jongens dansten, jaloers op elkaar omdat een van hen blijkbaar iets met Sanne uitvoerde, om haar heen. Voor Sanne, door de drankjes toch nog net iets verder van piekeren dan dat ze normaal al was, liet het zich rozig aanleunen.

De vriendinnen waren terug. De volgende plaat werd gedraaid en Sanne maakte zich los van de groep.

Ik zag het, sloop de aula uit, was bij het vrouwentoilet voordat Sanne de zaal uit was, plakte
het briefje op de deur naar de ruimte met vrouwentoiletten, glipte het handvaardigheidslokaal tegenover het toilet in, wachtte totdat Sanne voorbij was, nam het briefje weer van de deur en zo stond ik voor het toilet voor docenten.

Van hier af geen weg terug. Mijn lid klopte in mijn broek. Ik ging de toiletruimte binnen.

Tot hier. Beschrijven van wat daar binnen gebeurde wind mij ondanks mijn schuldgevoel nog steeds buitengewoon op. Ik hou het voor mezelf. Het gaat u niets aan. Ook voor Sanne wil ik niet dat ik details openbaar maak, hoe hypocriet dat ook mag klinken.

Het duurde waarschijnlijk nog geen vijf minuten. Ik kwam volledig leeg naar buiten. Sanne had ik gezegd dat ik haar zusje zou weten te vinden als ze haar mond zou opendoen. Ik wist niet dat ik zo’n monster ben!

Ik verliet het examenfeest direct na de daad. Onopvallend. Zoals ik gewend was.

Over Sanne hoorde ik niet meer. Ze had blijkbaar niets losgelaten. Ze zat nog meer in mijn hoofd dan dat ze voor de verkrachting gezeten had. Ik verlangde gekmakend naar haar maar ik mocht dan een duivel geworden zijn, gek was ik niet.

Ik ging naar Leiden. Studeren. Ik liep altijd al niet over van onbevangenheid maar na de
verkrachting was het echt over. Ik was schuldig. Onverteerbaar schuldig. Wat ik in mijn leven ook zou ondernemen, nooit zou ik mijn schuld kunnen uitwissen. Geen vrouw zou ik eerlijk kunnen benaderen.

Mijn geweten. Niet afgestompt. Het kreeg er de kans ook niet toe. Ook toen al werd de
studie Literatuurwetenschap vooral door studentes bevolkt. Over ervaringen met seksueel geweld werd gesproken. Ik zat daar met stijf gesloten kaken tussen.

Ik had er bij kunnen horen, bij die studenten. Eindelijk zat ik tussen mensen die passioneel
geïnteresseerd waren in waarin ik passioneel geïnteresseerd was geweest. De sprankeling was er van af. De sprankeling was van alles af.

Ook hier liepen studentes rond waarvan ik onder de indruk kwam. Benaderen deed ik ze niet. Bij sommigen zag ik de puurheid die mij zo in Sanne aantrok. Die puurheid wilde ik niet meer kapotmaken. Ik liet mij niet meer gaan.

‘S nachts droomde ik van Sanne, van andere meisjes, van andere meisjes die Sanne bleken te zijn, van Sanne; altijd terug bij Sanne.

Hoewel internet in opkomst was had op internet naar haar zoeken nog geen zin. Dat was er gewoon nog niet bij. Sanne was een bitterzoete herinnering.

Het is nu dertig jaar geleden dat ik Sanne verkrachtte. Schuldbesef heeft enorme proporties aangenomen. Terechte proporties vind ik. Nog steeds voel ik lust bij de herinnering maar spijt verteert mij.

Inmiddels kan ik nagaan hoe het met Sanne vergaan is. Succesvol lijkt het. Foto’s in zoekresultaten op internet laten een vriendelijke vrouw zien, zoals ik haar zag.

Wat had ik verwacht te vinden? Ergens dacht ik dat ze mijn lot gedeeld zou hebben. Het is niets met mij geworden. De studie Literatuurwetenschap heb ik niet afgemaakt. Ik kreeg een baantje bij de winkel voor ramsjboeken, niet eens goede ramsj, en daarin ben ik blijven hangen.

Ik heb een kat. Ik drink whiskey. Ik ben alleen. Mijn zelfbeeld is beroerd want ik voel me te goed voor normale lui maar te min voor hoger opgeleiden. Ik probeer te schrijven maar talent daarvoor heb ik niet. Als ik al eens iets aan een buurvrouw of zo voorlees, mijn zinnen door andermans ogen zie, dan schaam ik mij voor het gebrek aan alles.

Ik verlang er ontzettend naar Sanne nog eenmaal te zien. Te spreken. Ik wil haar troosten met mijn misère. Ik wil dat ze ziet dat haar verkrachten mij kapotgemaakt heeft. Ik wil dat ze daar kracht uit put. Kracht die de daad voor haar ongedaan maakt. Ik wil onze gebondenheid verbreken.

Alles heb ik uitgezocht en ik heb mijn plan gemaakt. Net als dertig jaar geleden. Ze werkt op de rechtbank en parkeert haar auto in een garage op vijf minuten loopafstand.

Het is een januariavond waarop ik haar bij haar auto opwacht. Het is niet druk in de garage. Ik zie haar met vlotte stappen over het parkeerdek aankomen. Ze ziet mij staan maar ze geeft geen blijk van herkenning.

In de loge, op zo’n vijf meter afstand, zit een bewaker op z’n telefoontje te kijken. Een camera in de hoek van de garage staat onze kant op gericht. Ik sta niet verdekt opgesteld.

Op straat heb ik haar niet aangesproken omdat de straat geen bestemming is. De garage is een tussenbestemming, plaats waar ze even halt moet houden. Plaats ook waar ze gezien weg komt en ik niet ongezien weg kan komen.

Ik durf niet en loop door. Wat wil ik nou, het goedmaken? Gelijk toen ik haar zag begreep ik dat ik alleen dingen los zou maken. Bij mij, lust, nog steeds! Een heerlijke vrouw. Verdomme ik zou haar weer gegrepen hebben. Of al die jaren wegvielen. Ik kan het niet nog een keer doen.

Met haarpraten? Nee, ik hoef niet met haar te praten. Het zou me niets bevredigen. Het zou me teleurstellen.

Dat geile geile moment. Ik wil het koesteren. Ik wil het in stand houden en niet bezoedelen met iets dat wel anders moet aflopen. Ik ben nobel. Als een god beslis ik. Haar laten gaan. Het is mijn keuze. Ik kan verder.

Godverdomme, wat…

II

Het was een klasgenoot. Op een oude schoolfoto zie ik hem staan. Dichte donkere krullen, vlassig snorretje, een opvallende neus, kleine mond en donkere ogen. Een iets te grote trui aan, pastelkleuren geel roze, groen. Eerder mager dan slank. Afwezige blik.

Ik sta in het midden van de groep. Zo was het nou eenmaal. Ik weet dat ik populair was.

Rechts naast mij staat Richelle, toen mijn harsvriendin. Links Eva, noemde ik ook hartsvriendin. Olav ligt stoer voor de groep. Een leuke gast. Juist op hem was ik verliefd maar Olav had al eeuwen een vriendin op een andere school. Ze kenden elkaar van turnen geloof ik.

Achter hem Rick, Richard en Ron. De drie R’s noemden we ze. Ron kijkt schuin naar achteren mijn kant op. Ron de vrolijkerd. Een leuke vriend.

Achter mij Ashley, zij was in de Verenigde Staten geboren, Yannick, Patrick en Gordon.
Leuke gasten. Bijna heel de klas eigenlijk. Een grote vriendengroep. Ben, Deborah, Philip vielen er een beetje buiten. De groep wilde wel met hen maar het leek wel of we op een andere lijn zaten.

Philip was soms wel de pispaal. Dat moet gezegd worden. Uit hem was geen positiviteit te krijgen.Je liep op een muur en we waren nog te veel met de luchtige kant van het leven bezig, onszelf en elkaar ontdekken, om die diepte in te gaan.

Mijn herinnering aan de middelbare school is kapot. Ik probeer het gebouw, de mensen, los te denken van de daad, maar zo veel nachten is alles in onontwarbare kluwen door mijn geest gegaan dat ik wel weet hoe fijn het was, maar er niets meer bij kan voelen. Heimwee heb ik er wel naar. Heimwee naar Sanne zijn voordat hij mijn naam kreunend in geile waanzin repeterend uitstootte.

De jongen met het dicht krullende haar. Als ik zijn naam opschrijf besmeur ik anderen met die naam en dat wil ik niet. Ik kan de naam niet meer lezen, horen uitspreken, zonder die gruwelijk te vinden.

Telkens weer bij het ontmoeten van iemand met die naam moet ik door een emotionele barrière.

Door ja, ik moet het doorleven.

De verkrachter dus. Wat kan ik over hem schrijven van voor de daad? Hij was ongeveer even oud. We waren beiden vroege leerlingen. Na zes jaar met elkaar in een klas of deelklassen weet je dat gewoon. Hij vond mij leuk, maar dat was zo gebruikelijk dat het eerder vreemd geweest was als hij mij niet leuk gevonden had. Philip vond mij niet leuk en Yannick vond mij op een andere manier wel leuk, als een hartsvriendin, zoals veel meisjes uit de klas. Eva was wat jaloers op me en daarom noemde ik haar ook hartsvriendin. Zij was ook op Olav en die spanning overbrugde we een beetje door zulke goede vriendinnen te spelen.

Wat moet ik er verder over schrijven. De middelbare school. Diepgevoelde oppervlakkigheden. Vriendinnen ‘for ever!’ Ontzettend leuke jongens, maar wat maakte ze eigenlijk leuk? Ik kom er nog wel eens wat tegen, ook professioneel. De meeste mensen drogen toch tot enigszins grijze muizen op. Ik ook eigenlijk. Laten we eerlijk zijn, puppy’s zijn vaker leuker dan de volwassen hond. We houden natuurlijk wel van die volwassen hond.

Hoe vrolijk maakt het ons als die weer even lekker gek doet! Zo gaat het ook met ons. Het lekker gek doen neemt af. Het kan ook bijna niet anders. Matigheid komt met verantwoordelijkheid.

Er zijn niet veel onmatige volwassenen waarvan je kunt genieten. Ze hebben vaak problemen aan hun kont hangen. De meeste mensen voegen zich in het verantwoordelijke werkzame- en gezinsleven. Soms zie je plotseling even sprankelen. Niet zelden na een paar drankjes. Zo kijken wij met weemoed op onze jeugd terug.

Tenminste, zo kijken de meeste mensen terug. Ik, en misschien toch nog veel mensen, kijken met verdriet terug. Ik kan huilen om de vernietiging van de blije Sanne en ik kan niet aan haar, ja, de blije Sanne is voor mij haar, denken zonder ontzettende medelijden.

Ik kan het geen zelfmedelijden noemen. Die Sanne is kapot. Weg.

Het examenfeest. Zij had zich er enorm op verheugd. De laatste keer met haar vrienden samen in dat gebouw waar zo veel grappige herinneringen lagen. Vrolijke docenten, plaagstootjes hier en daar en lekker los gaan. Plezier hebben. Eeuwige trouw beloven aan vriendinnen die je daarna nauwelijks meer zou zien.

Toch nog even hoopvol omdat het tussen Olav en zijn vriendinnetje was uitgegaan. Dansen op muziek van de dj, mixdrankjes drinken, rozig worden en hopen dat Olav mij zag.

Misschien was ik daarom nog wel meer uitgelaten dat ik normaal al zou zijn. Ik had Olav naar mij zien lachen zoals hij nog nooit naar mij gelachen had. Hij leek zowaar interesse te hebben! Dat gaf ook een wat gelukzalig dronken gevoel. Nu eindelijk, bij een laatste gelegenheid?

Eva had het tussen ons ook opgemerkt en danste met een overgave die zeker de drie R’s flink in beweging brachten. Van het dansen, de drankjes, vrolijke gespannenheid en toch wat tocht uit de openstaande deuren naar de gang moest ik plassen. Richelle en Ashley moesten ook en natuurlijk kon Eva niet achterblijven.

Toen wij de dansvloer wilden verlaten riep de dj mijn naam om! ‘De volgende plaat is voor Sanne, de schoonste!’

Olav! Zou hij? Ik keek naar hem en hij glimlachte.

Onzeker nu. Ik was wat verbaasd over ‘Pump up the jam’ dat nu uit de speakers klonk want ik kon me niet voorstellen dat het zijn muzieksmaak was. Ik lachte naar hem, trok dansend even een vrolijk stoere kop maar werd al snel omringd door jongens die de plaat allemaal aangevraagd leken te hebben.

De plaat ging in een andere plaat over en er gebeurde niets. Olav stond in een grote kring
geslaagden die zich langs de rand van de dansvloer bevond de dansers aanmoedigend toe te klappen.

De vriendinnen waren al lang weer terug maar ik moest nog steeds plassen. Ik besloot even snel te gaan en daarna Olav uit de kring de dansvloer op te slepen. Ik moest deze laatste kans grijpen!

Het damestoilet was defect. Er hing een geschreven mededeling dat het toilet voor docenten gebruikt kon worden.

Nu wordt het moeilijk. Ik was de ruimte nog maar net binnen. Ik onderzocht mijn hals in de spiegel op een beginnend puistje dat ik vanmorgen bij het wassen gevoeld had, toen de deur kordaat geopend werd en er een jongen binnenstapte.

In de spiegel zag ik dat hij het was en voor ik het wist had hij mijn armen voor mijn borsten gekruist, hield hij mij met een hand in bedwang en begon met zijn hand mijn broek open te knopen. Open te rukken.

‘Maar ik moet plassen’ riep ik in paniek en ik voelde dat ik het al liet lopen. ‘Stil!’ siste hij. Hij rukte mijn natte slipje naar beneden, klooide met zijn riem, wat ik heel goed voelde want het deed pijn aan mijn buik, knoopte zijn broek los, schudde wild met zijn onderlijf zodat zijn broek afzakte, sjorde aan zijn onderbroek en zonder dat ik het ding kon zien voelde ik hem zoeken naar waar zijn lid naar binnen kon.

Hij keek mi aan. Ik kronkelde van pijn en ik probeerde weg te komen. Hij voelde dat hij binnen was en sloeg mij met een vlakke hand in mijn gezicht. Zijn ogen! Vanaf dat moment kan zijn blik toen, elk moment naar voren schieten. Vooral ’s nachts, maar soms ook overdag. Waar dan ook. Ik moet mij dan echt bedwingen niet te schreeuwen. Hij kreunde. Stootte met zijn piemel. Zo’n pijn, stekende pijn. Dieper ging hij. Op en neer. Op en neer. ‘Sanne’ kreunde hij. Sanne. Sanne. Sanne!’ Zijn hand ging over mijn gezicht, over mijn tanden. Ik probeerde te bijten en ik voelde hem in mij klaarkomen.

Hij hield mij nog steeds vast. De verwarmingsknop drukte in mijn heup. ‘Als je iets zegt’, dreigde hij, ‘weet ik je zusje te vinden. Blijf staan!’

Ik weet niet. Het was een waas geworden. Ging ik flauwvallen? Ik hoorde hem van ver. Ik zakte op mijn knieën in mijn plas. Van onder droop er spul uit mij. Ik zag zijn natte lid in zijn onderbroek verdwijnen. Voor ik het wist was hij weg. Ik was alleen.

Hoe lang had het geduurd? Ik keek op mijn horloge. Ik wist het niet.

Ik bleef op de grond zitten. Mijn plas werd steeds kouder en ik kwam, hoe vreemd dat ook mag klinken, een beetje bij. Ik voelde niets meer. Ja, lichamelijk, dat wel. Ik trok mijn slipje en broek weer omhoog, probeerde me met wat papier nog wat droog te maken, deed de vloer wat af en sloop naar de kapstokken waar ik mijn korte jasje aantrok en me uit de voeten maakte.

Bijna thuis fietste ik een sloot in en liet mij thuis vanwege ‘aangeschoten in een sloot terecht komen’ bestraffend toespreken. Dat toespreken was gelukkig nadat ik onder de douche vandaan gekomen was en in mijn nachtgoed in de keuken stond.

Gelijk maar naar bed. Het was kwart over tien. Wel wat vroeg thuis voor een examenfeestje.

Om half twaalf, dat hoorde ik een dag later, had er een groepje jongeren ongerust aangebeld. Vader had ze uitgelegd dat ik op weg naar huis dronken in een sloot gereden was en nu mijn roes uitsliep.

Ik sliep inderdaad. Zo diep dat ik achteraf gezien wel over het randje had willen gaan.
Sanne is niet meer, maar ik probeer haar met alles dat in mij is te zijn. Ik gun mensen Sanne Zon. Zo word ik vaak genoemd.

Ik werd zwanger ja. Wat had u dan gedacht? Dat het meezat? Nee. Het was
een geluk bij een ongeluk dat ik thuis dronken gespeeld had. Ik wist zogenaamd oprecht niet wie de vader was. Ruzie heb ik met mijn ouders gehad! Op alle mogelijke manieren probeerden ze te onderzoeken wie mij zwanger maakte.

Vertellen dat ik verkracht was wilde ik niet. Ik kom uit een Evangelisch gelovig gezin en abortus is daarin zo’n beetje de meest vreselijke daad die je kunt plegen. Erger nog dan verkrachten. Verkrachtingen komen in de bijbel voor. Ook door mannen van
God. Nee, ik wilde nog iets van controle houden.

Ik was zeventien. Ik had natuurlijk wel moeten praten. De klootzak liep vrij rond. Wie zou hij na mij nog pakken? Ik wilde vergeten. Schone lei. Rotterdam. Rechten.

Moeder van een mannetje met dicht donker krullend haar. Een mooi mannetje zei men. Het meest gekke is nog wel dat ik van hem kan houden. Ik weet niet waar dat vandaan kwam. Het hoorde niet, maar het was een zegen.

Olav kwam niet meer in beeld. Ik had ook wel even mijn buik vol van mannen. Ik schreef al dat Sanne weg was maar er groeide wel een nieuwe Sanne. Ik leerde heel rap afsluiten voor mijn donkere kant. Naar buiten toe moet ik nog op de oude Sanne geleken hebben.

Veranderingen die mensen opmerkten schreven ze toe aan volwassen worden, puppygedrag verliezen.

Ik wilde ook verder. Ik wilde moeder zijn voor Olav. Zo heb ik hem genoemd. Olav was wat ik lief vond aan de middelbare school en Olav mocht van mij blijven zijn. Ik woonde nu in Rotterdam, Olav was uit beeld dus waarom het kind niet naar hem noemen?

Ik begon mij zelfs te fantaseren dat Olav zijn vader was.

De studie vorderde en met de kleine Olav op sleeptouw probeerde ik toch zo veel mogelijk aan het studentenleven deel te nemen. Ik ging uit. Was ondanks de scheur in mijn persoonlijkheid populair en ik kreeg vriendjes. Ik weigerde echter seks. Ze mochten zich mij betastend aftrekken maar naar binnen gaan mochten ze niet.

Tijdens de zelfbevrediging mochten ze mijn naam niet uitspreken. Alleen Wim, met hem ben ik getrouwd, hield dat uiteindelijk vol.

Niet alleen Wim, ook eerdere vriendjes en de jonge Olav trouwens ook, weten van mijn nachtelijke angstaanvallen. Huilend. Zwetend word ik wakker. Soms heb ik dan in bed geplast.

Wim heb ik alles verteld. Alleen de naam van de verkrachter niet. Ik wil zijn bestaan negeren.

Nu, met internet, heb ik ook nooit naar hem gezocht. Wim is er super gefrustreerd over. Verjaard kan ook hij er echter niets mee. ‘Ik vermoord hem als ik hem ooit onder ogen krijg’ zegt hij.

Ik zie die lieve, weinig mannelijke Wim, met z’n rode konen en sprieterig kalend blonde kop zitten en ben blij met deze kwetsbare teddybeer. Hij maakt met zijn boosheid nog geen kind bang. Hij is een lieve vader.

Zo is een levende Sanne, uit de Sanne die weg is, opgestaan. Ik voel rouw voor wie ik was.

De nu levende Sanne heeft geen jeugd. Ik ben als student geboren. Ik heb carrière gemaakt. Mijn zoon wordt dertig en maakt carrière. Literatuurwetenschapper is hij, aan de Universiteit Leiden.

Hij heeft het niet van mij. Het verhaal van ‘vader Olav’ heb ik weer uit zijn hoofd gepraat. Ik wil niet dat hij op zoek gaat. Dat zijn vader mij verkracht heeft weet hij. De naam van zijn vader vertel ik hem niet en hij begrijpt dat. Hij is van de literatuur. Met zijn vaders kop kijkt hij mij liefdevol aan. ‘Kijk eens boos’ vraag ik hem, maar het lijkt niet op hoe zijn vader keek. ‘Kijk eens waanzinnig geil’ kan ik hem niet vragen en ik wil hem ook niet als geil inbeelden.

Toch troost hij mij.

Ik zit in mijn auto en rij door de parkeergarage bij mijn werk. Toen ik de garage inliep dacht ik hem te zien. Iemand leek te staan wachten maar ging toch weg. De rillingen lopen me over mijn rug.

Het is lang geleden en ik weet niet of ik mijn intuïtie kan vertrouwen. Een shabby figuur.

Daar is hij. Ja, het is hem! Nu flink gas geven, dan heb ik hem…

Een einde

Ik open de deur en schrik. Veel te dicht op mij staat een man. Een blik, vreselijker waanzin dan ik mij ooit voor had kunnen stellen. In zijn hand een klauwhamer. Ik weet dat de hamer midden op mijn schedeldak zal inslaan. Ongelooflijke pijn.

‘Jezanach, ik hoor u. Wat zegt u? Ik versta u niet! Jezanach, ik heb u nodig. Voed mij. Ben bij mij. Ik verlang zo naar uw woorden maar ik begrijp u niet! Jezanach, verlos mij! Borbodan zit mij op de hielen. Zijn stank, overal. Pijn, verdomme, ik voel hem aan mijn huid. Weg, Borbodan! Verdwijn! Ik sla je. Mijn Thuranshamer is geduldig.’

Wat een belachelijke droom! Goddomme, waar ben ik?

‘De ruimte. Ik ben in de ruimte.’Ik zweet. Nee, ik stink niet. Wat is dit? Is ruimte water? Een knoop, of is dit geen knoop. Een strik. Dat is wat anders! Ik stik maar ik adem. Tegenstellingen, alles is tegenstelling. Ik moet nu fietsen. Mijn bel is stuk dus hoe moet dat dan? Dan maar roepen. Hallo! Hallo! Een beetje stiller, de winkels zijn al open.’

Een trappenhuis. Dat het zo ver moest komen! Ik heb hier gewoon in mijn broek zitten zeiken.

‘Wetenschappers weten nog maar van één ding heel veel. Dat kan ik niet hebben! Kraan heeft zeker twee betekenissen. Dat is toch om gek van te worden! Jezanach, ben ik mooi? Mijn ribben, waar zat de rib die vrouw werd? Nee, niet uit mij. Dat weet ik ook wel! Een hoofd! Weg Borbodan. Zit niet zo te loeren!’

Ik word hier te oud voor. Een dieptepunt. Pieslucht. Eerst weg hier.

‘Wat stink je! De aardbeien waren lekker maar wat moet ik dan? Ik lach je uit Borbodan! Hier ben je. Daar, nu heb ik je!’

Doorgegeven

Ik ben een mot. In een vorig leven was ik Mahatma Gandhi dus het schiet niet erg op. Hoe ik dat van Ghandi kan weten? Denk je dat je zoiets vergeet?

Mahatma Gandhi, dat is lang geleden, hoor ik je denken. Dat is waar. Gelijk na zijn dood incarneerde ik in een koe maar helaas niet in India. Daarna nog paard in de Verenigde Staten, raaf in Londen, lieveheersbeestje, bonte specht en nu mot.

In mijn huidige leven, dat kort belooft te worden, wil ik dan eindelijk op de proppen komen met een leven dat ik altijd verzweeg. De Mahatma was de laatste die de wereld over haar kon vertellen, hij heeft het geweten maar hij heeft het gelaten. Het bereik van een koe of een mot is niet zo groot. ‘U slaapt, u droomt. Ik zit bij uw oor en ik hoop dat u mijn verhaal de wereld in brengt. U slaat naar mij! Ik stoor u. Luister alstublieft. Luister, een leven hangt er van af!’

‘Goedzo!’

Ik kom er maar direct voor uit. Ik was ook een vroeg negentiende eeuws Dordts meisje dat tot in haar achtste jaar leefde. Wie mijn vader was is in de dranknevels van mijn moeder verloren gegaan. Ik was achterlijk. Te klein voor mijn jaren. Vuil en armoedig gekleed. Geen schoenen of klompen.

Aaibaar was ik niet. Ik schold en spuugde naar vreemden. Ik werd door mijn moeder geslagen en ik sloeg terug. Een ouder broertje verkrachtte mij, ik beet hem twee vingers af. De dood liet niet lang op zich wachten, voor bijna niemand van ons. Alleen Ilse overleefde. Idioot genoeg. Mijn moeder koos een omhooggevallen naam voor haar en zoals in een sprookje werd ze door een deftige mevrouw opgemerkt. Het laatste wat ik van haar weet is dat ze als hertenbiefstukje werd opgediend. Broer Jan, van de vingers, zat als vlieg nu tussen háár vlees.

Als je in het eeuwige proces van incarnatie mens wordt dan heb je in wezen even vrij van bewustzijn. Je weet niets meer! Alle verbanden, vroeger en nog vroeger, vallen weg. Ik weet bijvoorbeeld dat jij, slapend meisje, nou ja, laat ik je er niet mee belasten.

‘Niet slaan! Niet onrustig worden. Luister toch. Droom nog even mee! Auw, ahh, auw!’

♾️

Wat heb ik naar gedroomd! Hoe laat is het? Tien over half zes. Mijn vriend slaapt rustig. Nog maar even liggen!

Wat is dat? Oei, bah, een dode mot op mijn kussen. Ik heb hem zeker geplet. Arm insect! Ik schud hem er maar van af de vloer op. Het kussen kan ik zo lang omdraaien ik ben nog zo moe, de laatste loodjes, de mot ruim ik straks wel op.

Wat voel ik nu? Ahrg, Oehpff, mijn buik. Auw!

‘Dennis, kom op, Dennis, word wakker. Ik voel dat de weeën beginnen!’    

Snikheet

‘Mijn bloed stroomt niet goed. Daarom voel ik mij niet lekker.’

Hij zit op een bankje in de zon en neemt een teug water uit een petflesje. Hij heeft mij net verteld dat hij zich zo lamlendig voelt. Niet geestelijk, hij is niet depressief of zo maar hij komt nergens toe. Corona kan het volgens hem niet zijn. Dat is een hoax, verzonnen om de mensen klein te houden. Nee, het moet zijn bloed zijn. Hij heeft het al een paar jaar. Daarom drinkt hij nu veel water. ‘Mijn bloed moet dunner worden. Het stroomt te traag. Ik voel het in mijn gezicht. Voel maar, warm toch?’

Kees heeft geen koorts maar zijn gezicht is inderdaad wat rood. ‘Ik kom niet vooruit. ’s Ochtends ben ik zo moe als een hond terwijl ik ’s nachts echt totaal van de wereld geweest ben. Het is vervelend. Het sleept en sleept en sleept. Toen ik het in het begin voelde dacht ik dat het aan het weer lag. Drukkend warm, ja, dan snap je het wel, maar het is het bloed.’

‘Wie heeft je dat verteld Kees?’

‘Niemand. Ik kan toch zelf nadenken? Ik heb geleerd om naar mijn lichaam te luisteren. Doktoren, ze doen maar wat. Ja, tumoren wegsnijden, breuken zetten, slagerswerk, dat kunnen ze wel. Het zijn eigenlijk veredelde bouwvakkers. Renovatiewerkers meer. Daar is kunde voor nodig, heel veel oefening, maar dit, wat weten ze nou?

Weet je, er gaan heel veel mensen jong dood, aan de gekste dingen. Als ze niet kunnen snijden dan kunnen ze niets.’

Ik luister naar Kees en weet het zelf ook niet. Ik denk dat Kees niets bijzonders onder de leden heeft maar het zelfverzonnen trage bloed dat hem iets geeft waar hij zelf iets aan denkt te kunnen veranderen roept een gevoel van bewondering op. Niet dat ik zelf zo zou willen denken maar waar ik dit soort lichamelijke ongemakken gelaten over me heen laat komen ziet Kees een missie.

Ik bedenk me. Nee, ik ben blij met mijn gelatenheid. De missie is vermoeiend. Missie kent geen grenzen. Missie vervreemd.

Ik ga gelaten naast Kees zitten. Hij heeft nog een flesje water voor me. Het is snikheet. Ik voel me lamlendig. De houding waarin ik zit is fijn. Dromerig luister ik naar Kees. Het kan me allemaal niets schelen. Het water is koel en straks sleep ik mij wel weer naar de bank in mijn woonkamer. Niet ver hier vandaan.

Ouderlijke zorgen

‘Wesley, ben je al wakker?’

‘Ja ma, ik kom er zo aan.’

‘Oké, schiet je een beetje op?  Je vader en ik willen even met je praten.’

‘Waarover dan?’

‘Lieverd. Dat komt zo wel. Vergeet je je gymspullen niet?’

‘Vreemd. Oké.’

Wesley zit op de rand van zijn bed en kijkt naar zijn schooltas waar hij gisteravond zijn gymspullen al ingedaan had. Hij hoort zijn moeder naar beneden gaan. Ze praat tegen zijn vader maar wat ze zegt kan hij niet horen.

Waar zouden ze met hem over willen praten? Iets met school? Hij zou niet weten wat. Zijn cijfers zijn goed. Over zijn gedrag hebben ze volgens hem niet te klagen. Zouden ze gaan scheiden? Of nee, zou hij nog een broertje of zusje krijgen? Ze zijn er nog niet te oud voor. Zelf is hij net twaalf. Zijn ouders, waren ze nou vijfendertig? Ja, volgens hem wel. Is er iets met oma? Maar nee, hij weet hoe zijn moeder praat als er iets ergs is. Dan praat ze heel voorzichtig.

Koos staat aan het aanrecht brood te smeren. Een half leeggedronken mok filterkoffie met melk dient als onderzoeksobject voor een vlieg die telkens over het randje gaat. Koos jaagt de vlieg weg en neemt nog een slok. De koffie is nog lekker heet. Genieten zo!

Anita komt de trap af en laat hem weten dat ze Wesley gevraagd heeft op te schieten zodat ze nog kunnen praten.

Ze hebben het er samen meermaals over gehad. Jaren geleden begon dat eigenlijk al. Het was geen goed idee geweest, maar je kiest nu eenmaal en ze hadden er niet bij stilgestaan dat zoveel zou veranderen. Het kon nu eigenlijk niet meer. Zelf hadden ze er ook veel last van gehad.

‘Maar zouden we hem niet kwetsen Nita?’

‘Ik weet het echt niet Ko. Ik kan niet inschatten in hoeverre dat met elkaar samenhangt.’

‘Nou ja, ik zou er geen moeite mee hebben.’

‘Ik ook niet maar bij ons komt het uit onszelf.’

Inmiddels is Wesley naar beneden gekomen en hoort hij zijn ouders in de keuken praten. Hij stapt over de drempel en zegt; ‘Noem mij Ishmaël!’

Aanraking

Een kringverjaardag. Iris buigt zich over mijn schoot om haar kop thee op het tafeltje aan de kant van de bank waar ik zit te pakken. Waarom vraagt ze het niet gewoon denk ik terwijl ik naar haar rug, haar nek, haar donkere haar over mijn benen kijk. Raken haar borsten mijn rechterbeen of haal ik mij dat in mijn hoofd? Ja, dat doen ze!

Iris zit weer recht, mijn lid groeit en daarom sla ik mijn rechterbeen over mijn linkerbeen. Ik doe of het de normaalste zaak van de wereld is dat ze over me heen boog dus ik schenk er geen aandacht aan. Tegelijkertijd spijt me dat. Wat kan ik anders? Meisjes zijn kampioen in ambiguïteit. Zal ik? Zal ik mijn linkerarm over de bankleuning leggen, niet tegen haar schouders maar wel zo dat ze er tegenaan zou kunnen leunen? 

Ik rek mij uit, beweeg naar achteren en leg mijn arm over de leuning en begin een gesprekje met Arie die mij geen donder interesseert maar op zijn telefoontje zit te kijken waardoor ik niet in een conversatie hoef in te breken. Iris beweegt schijnbaar zonder reden, enthousiast in gesprek met Belle, naar voren, blijft zo een paar seconden zitten, leunt weer achterover en zegt verontschuldigend; ‘oh sorry’ als ze met haar nek tegen mijn arm komt. Ik haal mijn arm pratend tegen Arie weg en Iris leunt nu echt naar achter.

Ik heb het wel gehad.